
De eigenlijke schrijvers van het werk zijn op Jen titel niel genoemd
en in de voorrede, waar de dooden — (Kahl, van Hasselt, ßoie
en Macklot) — worden belreurd, naauwelijks herdaclit. De namen
der schrijvers, namelljk, der natimronderzoekers, welke de bouwsloffen
tot dit wei'k hebben vergaderd, zija P. W. KORTHALS en
S . MÜLLER.
Slechts op eigene krachten steunende, bad ik mijne natuurkundige
nasporingen op Java aangevangen in hetzelfde jaar, waarin
ik als ofllcier van Gezondheid bij het Indische Leger voor het
eerst den bodem van het eiland betrad; ik had de wetenschap,
die ik beoefende, gedurende een twaalftal jaren aldaar als mijn
heiligdom gekoesterd en geeerd, — längs eenzarae, nog ongebaande
wegen had ik de bergen en de wonden dier heerlijke Soendaeilanden
doorkruist, zonder dat een andere wegwljzer mij ter
zijde stond, dan liefde tot de wetenschap, geestdrift voor de
zaak, die ik mij tcn doel had gesteld, — is het dan niet natimrlijk
te achten, dat ik ook hier, in Nederland, de beschikMngwenschte
te behouden over de bouwstoffen door mij verzameld, zelf de
iiitgave wilde leiden van dat gedeelte, hetwelk voor de pers was
gereed gemaalit.
Deze handelwijze was, naar het scbeen, niet geheel en al overeenkomstig
de grondregelen van andere natimronderzoekers.
Wel zagen zij hunne pogingen, ter verhindering vandeuitgave
van dit werk, mislukken, zij werd er echter door vertraagd.
Toen Zijne Excelentie de Vice-Admiraal G. B. VAN DEN BOSCH
de portefeuille van het Ministerie van Kolonien in banden had genomen,
eerst toen mögt het mij gelukken een voldoend vertrouwen
in te boezemen, een hoofdvereischte, om de publicatie van een
wetenschappelljk werk van eenigen omvang, gelijk het onderhavige,
hier te lande tot stand te zien brengen. Doch, helaas! deze verdienstelijke
zeeofficier wandelt niet meer in ons midden, en de
uitdrukking mijner dankbaarheid kan zijn oor niet meer bereiken.
Zij echter, die zieh mögen verbeugen in de verlenging hunner
dagen, zij zullen mij wel willen toestaan, dat ik mij van den
aangenaamsten aller pligten kwijt: de openUjke betuiging allegge
der erkentelijkheid, die ik aan hen schuldig ben. Mi.]n eerbiedigsten
dank behoort in de eersle plaats te worden toegebragt aan den
loenmaligen Secretaris-Generaal, den tegenwoordigen Minister van
Kolonien, den beer C. F. PAHUD, voor het vertrouwen aan mij
geschonken, voor de belangstelling in mijnen arbeid betoond,voor
de krachtdadige hulp tot het in 't licht geven er van verleend.
Had ik aanvankelijk met moeijelijkheden te kampen gehad, des
te aangenamer was het mij toen ik, gedurende de bearbeiding
en de uitgave van mijn werk, de ervaring mögt erlangen, dat het
meer en meer de belangstelling van velen verwierf, die mij op
verschillende wijze werd te kennen gegeven. En toen ik later van
den uitgever de mededeeling ontving, dat eene tweede uitgave
moest worden bezorgd, uilhoofde de eersle reeds was uitgeput,
toen meende ik de streelende zelfvoldoening te mögen koesteren,
dat het publiek eenigen bijval aan mijn arbeid schonk. Ik gaf
derhalve gereedelljk mijne toestemming, onder bepaling echter,
dat de tweede uitgave eene t^erfeeifercie uitgave zou worden geheeten;
ik meen mij te mögen vleijen, dat zij dien naam werkelijk verdient,
niet slechts uilhoofde barer meerdere naanwkeurigheid, watbetreft
den inhoud en de taal, maar insgelijks met betrekking tot de
uitvoering der gegraveerde of op steen geteekende platen. Mannen,
die belang stelden in mijnen arbeid, wezen mij op gebreken en
op fönten, die in deze uitgave zijn vermeden geworden. Dat gedeelte
van mijn arbeid, 'twelk eene belangrijke veranderingheeft
ondergaan, namelijk, het eerste gedeelte der eerste afdeeling, zal
den inteekenaren op de eerste uitgave gratis worden toegezonden.
Behalve een overzigt van den inhoud van het gansche werk, zal
aan helzelve ten slotte worden toegevoegd een volledig register
van alle namen en zaken in hetzelve behandeld.
De geologische en palaeontologische verzameling, door mij uit
Java medegebragt en in 'sRijks Museum van natuurlijke lüstorie,
te Leiden, gedeponeerd, staat in het naauwsle verband met de
bearbeiding van bei onderhavige werk. Die verzamelingen moesten
eerst worden bearbeid, al was bei ook ten deele, voorloopig,
en by wijze van een kort overzigt, alvorens met de bearbeiding
van dit werk een aanvang kon worden gemaakt. Zijne Excellentie
de Minister van Binnenlandsche Zaken, de beer J. R. THORBEGKE,
i' s