
iGi^acii»«
48 49
i
of harer verschijnselen, steeds bij de beschouwlng derzelven te
onLwerpen, alvorens de levendigheid der indrukken, van belgeen
ik had gezien, door de menigte van nieuwe beeiden was verflaauwd.
Het was derbalve insgelijks gedurende mijne reis in 1844, waarvan
de resultaten in bet vroeger genoemde tweede gedeelte zijn
vervat, dal, ik telken avond mijne bescbrijvingen ontwierp, waarbij
ik mijn gebeugen ter bulp kwam met de aanteekeningen gedurende
den loop des daags met potlood in mijne zakboelijes, bij het bescbouwen
der voorwerpen zelven, ter neder gesteld. Verscbillende
redenen, waartoe onder anderen beboort de aanmoediging van
welwillende vrienden, die het bandscbrift hadden gelezen, bebben
mij genoopt deze « Sclietsen « in baren oürspronkelijken vorm mede
te deelen. Möge de gelijkvormigbeid van stijl en voordragt in dit
werk daardoor eenigermate bebben geleden, zoo boop ik, datditnadeel
eenigzins zal zijn vergoed geworden door de meerdere friscbbeid
der beeiden, en de levendigheid der scbilderingen van natuurverschijnselen,
welke ten gevolge daarvan aan dat gedeelte van bet
werk is bijgebleven.
Hoewel bet tweede gedeelte bijzonder is gewijd aan de beschrijving
der vulkanen van Oost-Java , te rekenen van den Goenoeng-
Keloet, die op den laatsten vulkaan volgt, namelijk, op den Wilis,
waarvan wij in het eerste gedeelte bebben gewag gemaakt, zoo
meende ik toch dat gedeelte der Soenda-landen, waardoor mijne
reis aanvankelijk liep, niet onvermeld te mögen laten. Deels ten
einde den zamenhang der reis niet te verbreken en den lezer twee
nog niet beschrevene merkwaardige bergen, den G.-Tjikorai en den
Tampomas te leeren kennen, deels ten einde een anderen vulkaan ,
den G.- Goentoer, na de uitbarstingen, die bij sedert mijn eerste
bezoek bad ondergaan, andermaal in oogenschouw te nemen, voer ik
den lezer op nieuw door de Soenda-landen, alvorens ik met hem het
oostelijke gedeelte van het eiland binnentreed, in de boop, dat
deze kleine omweg hem even weinig möge berouwen als raij, toen
ik denzelven in 1844 maakte.
Dampende solfatara's, die geheel geisoleerd, op een grooteren
of geringeren afstaud van kegelbergen zijn gelegen, zullen onder
het opschrift en in de boedanigbeid van vulkanen aan den lezer
worden voorgesteld, zoo mede alle kegelbergen, wier top door een
krater is doorboord, ofscboon dezelve reeds sedert eeuwen uitgebluscht
en met wouden bedekt is. Wat betreft de blind eindigende,
de stompe, niet doorboorde bergtoppen, al is het ook, dat zij een
kegelvorm i)ezilten en uit trachietbestaan, van deze zullen wij slecbts
de groolsten, de merkwaardigsten in onze lijst der vulkanen opnemen;
het aantal der kleineren mag legio worden geheeten.
Nadat wij deze werkplaatsen van Vulkanus doorreisd, de booge
kegelbergen, die bij zieh gebouwd heeft, in oogenschouw genomen
en ons verder bebben bekend gemaakt met de menigvuldige verschijnselen,
die allen, wat betreft de wijze van hun ontstaan,tot
eene en dezelfde oorzaak mögen terug gebragt worden, namelijk,
tot de hüte, welke in den hinnensten schoot der aarde kuisvesl, zoo
zoo zullen wij ons tot bet gebied van Neplunus wenden, bet
LAAGSGEWIJS GEVORMDE GEBERGTE van Java leeren kennen, dat als
modder en puinbrokken door de baren eener voormalige zee werd
afgezet, later tot thon en zandsteen verhardde, of dat als koraalriffen,
op deze basis gebouwd, in kalkbanken overging, welke eindelijk
te gelijker tijd met hare basis hier tot eene grootere, eiders tot
eene geringere hoogte boven den spiegel der zee werden opgedreven
en thans de bergketenen en heuvelen van het eiland uitmaken.
Misschien zal het den lezer verrassend voorkomen, wanneer bij
gewag hoort maken van een laagsgewijs gevormd gebergte, dat onder
water werd afgezet en meer dan |- gedeelte uitraaakt van de oppervlakte
van bet eiland Java, een gebargte, waarvan zelfs het bestaan
in de wetenschappelijke wereld geheel en al onbekend is, namelijk,
in Europa, alwaar men vermeent, dat gansch Java slecbts is gevormd
uit vulkanische bergen en gesteenten; dit zal des te vreemder
luiden, wanneer bij leest van de menigvuldige kolenvlotten, welke
in hetzelve worden aangetroffen en die meer overeenkomst bebben
mel de steenkolen dan met de bruinkolen, of van gangen van
plutonische gesteenten, welke het laagsgewijs gevormde gebergte
bebben doorbroken, en waaronder dioriet, augiet-, en diallag-porphier
worden aangetroffen, of wanneer hij de gedaanteveranderingen