
» 1
1-
Iii'!!
II.
Wenden wij Ihans den Mik naar liet beter, meer volledig hakende/
ara, doorsnijden wij het eiland in ie rigüng zij7ier lengte,
namelijk, der lengte-as, die wij, wel is waar willekeurig, doch
op grond eener veronderstelling, welke zeer veel waarschijnlijkheid
hezit, getrokken hebben door dat gedeelte des eilands,waar zljne
massa haar grootste Yolumen bereikt, (1) namelijk, van de Peperbaai,
aan de straat Soenda, door de vulkanen G.-Salak, Gedö,
door het plateau van Bandong, den G.-Soembing, Merbahoe, Lawoe,
Tengger en Idjen, tot aan de oostkust, noordwaarts van Banjoewangi.
Hare rigting van het eerstgenoemde tot het laatstgemelde
punt is oost 121° ten zuiden, terwijl hare lengte ö52 geographische
miniiten bedraagt. Wanneer wij de kaart beschouwen, valt
onze blik op het voor ons afgebeelde land in de rigting van het
zuiden naar het noorden, of, juister gezegd, naar het noorden
12^ ° ten oosten.
Wat de ligging betreit, zoo wel de betrekkelijke ligging der bergen
en andere punten op deze hoogte-kaarten, als ook de absolute
geographische positie der plaatsen, deze is gegrond op eene
plano-kaart van Java, vooral van zijne bergen en vulkanen, welke
door mij is ontworpen geworden.
Het is er verre van verwijderd, dat ik de waarde zou trachten
te verminderen, welke de eerste kaart bezit, die van dit eiland
is uitgegeven, namelijk: de kaart van Thomas Stamford Raffles.
Op deze kaart zijn de vulkanen en kegelbergen, te rekenen van
den Goenoeng-Karang tot aan den Goenoeng-Idjen, afgeteekend
geworden naar de opgaven, gedaan door D''. Thomas Horsfield,
die de resultaten zljner navorschingen en reizen aan den toenraaligen
Gouverneur-Generaal van Java, T. S. Raffles, had medegedeeld.
(2) Men moet geregtigheid laten wedervaren aan den man, de
(1) Door die lijn , waarin waarschijnlijk het zwaartepunt van zijn -volumen zou Valien,
indiea men alle bergen van het eiland gelijkmatig over de oppervlakte der gansche ruimte,
tusschen de kusten van het eiland ingesloten, kon verdeelen.
(2) Door onoplettendheid van den graveur werd de naam van den G.-Raon op
deze kaart vergeten en werd die van den G,-Idjön verkeerdelijk «Tadshem» geschreven.
Zie Horsfield's «Essay on the Mineralogy of Java,» in de Verh. v. h. Bat. Genoot.
deel VIII. eerste druk , 1816 en tweede druk, 1826. De auteur, die zieh in 1804 in de
Preanger Regentschappen bevond , schreef dit Essay in 1812.
volharding bewonderen van hem, die in een tijd toen het reizen
op Java, namelijk, van 1800 tot 1812, nog met zoo veel grootere
zwarigheden gepaard ging dan thans, zulke volledige bouwstoffen
voor zulk een veel omvattend werkverzamelde, voor een werk, dat,
betrekkelijk Java, het eerste van dien aard mag genoemd worden. Th.
Horsfield toch was de eerste natuurkundige, die zieh een weg baande
door de aloude bosschen van Java en tevens de eerste, die het
eiland uit een geographisch-geologisch oogpunt heeft onderzocht
en beschreven. — Uithoofde echter de kaart, met uitzondering der
daaraan toegevoegde «mineralogische» kaart, niet door Horsfield
zelven is uitgewerkt, maar de bouwstoffen, berigten, opnemingen
van verscheidene i-eizigers, die verschillende deelen des eilands
bezochten, op last van Raffles tot een geheel te zamen werden
gevoegd, — al pasten die verschillende stukken allen niet even
juist aan elkander, — zoo kon het niet anders , of er moesten fouten
en onnaauwkeurigheden insluipen, zelfs ten opzigte van hooge
kegelbergen, terwijl de bergachtige, neptunische landschappen der
zuidelijke helft van Java siechts figuratief voorgesteld konden
worden.
Mijn eerste streven was dei'halve om, op de grondslagen van
den arbeid van Horsfield en Raffles, eene verbeierde posiiie-kaart
der vulkanen van Java te ontwerpen. Met uitzondering van den
Goenoeng-Poelasari, Karang en Moerio, beklom ik alle hooge bergtoppen
van het eiland; behalve dat ik mij voorzien had van de
Instrumenten, benoodigd tot het doen van hoogte-metingen, tot het
bepalen van de drukking des dampkrings, van zijne temperatuur
en zijne vochtigheid, had ik mij insgelijks aangeschaft een azimuthcompas,
eene Smalkalder boussole, benevens een sextant, inplaats
waarvan ik mij later bediende van een magnetischen theodolith, uit
de werkplaats van Pistor en Martins. Ik nam peilingen naar alle hcrkenbare
punten , — natuurlijke Signalen, — zoo wel in oorden aan de
kust gelegen, in de dorpen van het binnenland,als ookop de toppen
der kegelbergen zelven, wier spits toeloopende gedaante, wier
scherp omgrensde kraterrand, — uithoofde van het groote aantal
dergelijke bergen, die hoog in het luchtruim zigtbaar zijn, —
mij bij dien arbeid van groote nuttigheid waren. Behalve eenige
I wekh
r