
r •I»"'
P »
Hl
11
il
6 -
- 41 4
' 4
-i 1
• i
Tweodo zone. 444 Tweodo gobiod.
gelmatigen vorm aangelroffen. Eene kleine bij , die geeii angel hecl'l,
Melipona viiliia Lop. do st. Farg., (1) lioudt zieh in groote zwermen
op in dcrgelijke gedeeltelijk met liars gevulde holten, ja, in dehars
zelve, waarin allerwege holligheden en doorgangen zijn geraaakt
en die, naar het schijnl, door de insektcn wordt gehezigd tot vervaardiging
hunner cellen. Dergelijke grootere niassa's hars kan inen
zieh op geene andere wijze verschaifen dan door de boomen
te Vellen, uilhoofde de spleetvorinige holen slechts in het bovenste
gedcelte van den stam worden gevonden. De Javanen gebrniken
haar als benzoe.
De geographische verspreiding van den Rasamala-boom op Java
is zeer beperkt en het terrein, waarop hij voorkomt, wordt door
de uitbreiding der kofßj-kultuur dagelijks binnen enger grenzen
omsloten. Nergens heb ik hem op eene groolere hoogle dan 4000
v'oet ofbeneden 2000 voet aangetroffen; heL menigvuldigst en het
weligst groeit hij tusschen en o^ duizend voet, derhalve jnist
in die Zone, waarin debenedenhelft van den koffij-gordel is gelegen.
Uithoofde het grootsle gedeelte der residentie Bantam lager ligt
dan 2000 voet, wordt hij er niet in aangetroffen. Met uitzondering
van de noordelijke bellingen der bergen G.-Salak en Gede,
die tot Buitenzorg behooren, en het hoogste, oostelijkst gelegene
gedeelte der Bantamsche bergen, hetwelk het naast aan den
G.-Salak grenst, wordt de Rasamala-boom op Java nergens eiders
gevonden dan in de Preanger-Regenlschappen. Behalve op de beide
genoemde kegelbergen, aan wier bellingen de koflij-kultunr reeds
groote verwoestingen in deRasamala-wouden heeft te weeg gebragt,
wordt hij het meest aangetroffen in de noordelijke streken der
vier distrikten Djampang koelon, tengah, wetan en Tjikondang
(regentsciiap Tjandjoer), waar niet slechts vulkanische, maar
insgelijks neplunische geborgten tot eene hoogte van 2^ ä 5 i duizend
voet zijn opgerezen, die zieh tot uitgestrekte hooglanden hebben
uilgebreid. Van hier volgt het Rasamala-gebied de rigting, waarin
de noordelijke bergzoom der Djampang-landschappen zieh uitslrekt
(1) Hist. nat. des Hymoiiopt. 1. p. 429.
Tweedo zoiio 445 l'wonde gebiod.
naar het oosten en zuidoosten door het distrikt Tjikondang en zieh
voortzet in de geberglen, die het plateau van Bandong (en zuiden
begrenzen — deze geborgten behooren tot de distrikten Rongga,
Kopo, Tjiäoendari en Bandjaran (regenlschap Bandong) — Lot aan
den G.-Makmar. Zelfs in deze uitgeslrekte hooglanden, in wier
midden de G.-Paloea ligt, en die door de groolste en digtste oorspronkelLjke
wouden worden beschaduwd , welke op Java worden
gevonden, groeit de Rasamala-boom zelden op eene groolere hoogle
dan 5i-, uiterlijk 4000 voet. In de omslreken van hetmeer (Telaga-)
Palengan, dat ter hoogle van 4790 voet ligt, wordt hij te vergeefs
gezochl, in plaals waarvan men aldaar Podocarpus-wouden
aantreft. Aan de bellingen der bergen, die hei plateau van Bandong
aan de noordelijke zijde insluilen, heb ik hem nimmer gezien; ik ben
echter niet in slaat om te beslissen of hij aldaar nimmer heefl te
huis behoord, dan wel of hij door de kuUuur is geveld en nilgeroeid
geworden ; bij Djamboe dipa, Lembang en Negara wangi worden
koffijluinen in die streken reeds boven 4000 voet gevonden. Aan
de zuidelijke zijde van bel plateau vormt eene kleine beek, de
Tji-Soendari, welke tusschen de bergen G.-Paloea ten westen en
G.-Tiloe ten ooslen afwaarts stroomt en de distrikten Tjisoendari
en Bandjaran van een Scheidt, de grens der Rasamala-wouden; aan
de westelijke zijde der beekkloof verheffen zlj zieh nog in volle
pracht, terwijl zij aan den tegenovergeslelden kant der kloof, aan
de westelijke helling van den G.-Tiloe, slechts hier en daar afzonlljk
opgroeijen en aan de oostelijke zijde van dienzelfden berg
volslrekt niet meer voorkonien. Met uitzondering van vijf sporadische
individúen, die zieh nog in 1847 aan de oostelijke helling
van den G.-Malawar, tegenover den G.-Tiloe, in de nabijheid van
het gebucht Tjibiana verhieven, en insgelijks door de inboorlingen
als eene groote zeldzaamheid werden beschouwd, wordt er oostwaarls
van daar in hei gansche eiland Java geen spoor van Rasamala
boomen meer gevonden, ja, hun naam zelfs is in Middenen
in Oost-Java ten eenen male onbekend.
Onder al de opgenoemde boomsoorten komen Liquidambar Altingiana
en Gordonia Wallichii het talrijkst voor; zij groeijen, de
eene in deze, de andere in gene sti-eek, menigwerf in zulk eene