
ì
«I
if
Derde zone. li 150 Derde gebied.
ä 6000 voel; aan de hellingen des G.-Keloet wordt het reeds gevonden
ter hoogle van 5000' van waar het dezen ganschen
berg, die niet hooger rijst dan 5000 voet, tot op zijne kruin overdekt.
Hier wassen deze wouden allerwege in een vulkanischen
zandgrond, die met steenhrokken is vermengd; op den G.-Merapi daarentegen
groeijen zij op een rolsaehtigen hodem, gevormd uit lavahanken
en lava-puinhrokken, waarop slechts eene dünne aardlaag
rust. Op den G.-Merapi vormen zij de hoogste grens der eigenlijke
hoogstamraige wouden, die hoofdzakelijk uit eiken en andere
Amentacerä beslaan; naar boven loe gaan zij over in eene striiikwildernis
van Agapetes- en Gautiera-soorten, die echter, naar gelang
men verder opwaarts klimt, allengs op grooteren afstand van elkander
groeijen, en zieh op die wijze op den steenachtigen, dorren bergkegel
nog 1400 voet hooger uitstrekkea dan het Anggring-woud. Boven
7440 voet was de kegel (in 1836) volkomen dor en kaal. — Zonder dat
eenig ander geboomte er tusschen voorkomt, Vorrat Parasponia parviflora
zeer digt gegroeideboschjes, die er hoogst eigenaardig en sierlijk
uitzien. De boomen verhelfen zieh op slanke, grijskleurige stammetjes,
die gewoonlijk eenigzins krom en in eene scheeve, buitenwaarls
gekeerde (overhellende) rigting aan de berghelling opgroeyen; de
stam bereikt eene hoogte van 20 ä 25 voet en schiet dan lange,
slanke takken, die zieh aan de einden in een groot aantal twljgen
verdeelen; zij hebben slechts eene ijle kroon, waarvan de bladeren
belrekkelijkerwijze slechts klein mögen worden geheeten. Aan
den buitensten omlrek der loofkroon staan zij digler bij66n,deze
strekt zieh meer in de &reed!/e uit, heeft eerder een schermachtigen,
dan een ronden vorm; bare bovenste oppervlakte verlieft zieh zelden
hooger dan 40 voet boven den bodem. Hoe hooger men bergopwaarts
klimt, des te korter worden deze boomen, die men aldaarnog
aantreft, waarvan de stammen allengs slanker en dünner enmeer
raet Usneen behangen zijn. Verheftzich nu een dergelijk boschje aan
den rand eener kloof, waarover het breed uitgestrekte, fijne loof
als het wäre een geweif vormt, dan levert dit een allersierlijkst
schouwspel op. — Het kreupelhoul bestaat hoofdzakelijk uitRubussoorten,
bcnevens uit de ons reeds van vroeger bekende struik,
Buddleia Neemda Ham.
^ Ä ä i ä t i W i l
Derde-jone. 55 1 Vi e rde gebied.
VIERDE GEBIED.
T J E M O R O - W O U D E N .
Tjemoro j. : Casuarina Junghuhniana Miq. (C. montana juugh.)Amenlaceae
Loud., Coniferae juss., Casuarineae Mirb. Endi. Deze hoogst
eigenaardige boom, die meer dan elke andere soort op Java den
vorm der pijn- en denneboomen vertegenwoordigt, ja, in de verte gezien
er menigwerf de grootste overeenkomst mede heeft, komt het
eerst voor op den G,-Lawoe, en overdekt van daar verder oostwaarts
de toppen van alle bergen, welke hooger rijzen dan 4500
voet. Beneden deze grens wordt hij niet gevonden en in West-Java,
westwaarts van den bovengenoemden berg, wordt nergens een
spoor er van gezien. (Over het geboomte, dat eigenaardig in
Oost- en in West-Java te huis behoort, vergelijke de lezer iVooi 11.)
Nergens wordt hij in zoo grooten gelale aangetroffen, groeit hij
ZOO welig als in de zone van 5^ à duizend voet, doch wordt
op de meeste bergen tot op eene hoogte van 8, ja, op velen ter
hoogte van 9 en duizend voet gevonden, gelijk onder anderen
het geval is op den G.-Lawoe, Ajang, enz. (Vergelijk de IP" afdeel.,
bladz. 477 en volgenden.) Op Soematra vindt men in zijne plaats
eene andere soort van hetzelfde geslacht, naraelijk, Casuarina sumatrana
de Vr., die echter zeer verschillend van habitus is en welks
loofkroon zieh meer in de breedte uitstrekt, meer den vorm heeft
van een italiaanschen pijnboom (Pinus Pinea L ). Zij groeit aldaar
in gezelschap van een werkelijkeu pijnboom, Pinus Merkusii de Vr.
en beschaduwt met dezen gezamenlijk de bergen en bergvlakten
der Balta-landen op eene hoogte van 3000 à 4500 voet.
De Javasche Tjemoro, welke voorkomt in de nabijheid van de
benedengrens dezer zone, waar men deze boomsoort voor het eerst
ontmoet , is kleiner, heeft meer een piramidalen vorm dan hooger
hergopwaarts het geval is. Hij groeit aldaar 30, uiterlijk 50 voet
hoog, en heeft een slanken, regten stam; aanvankelijk treft men
afzonderlijk staande boomen op den grasbodem aan, welke iets hooger