
Vierde zone. 602 Eoiiig gebied.
ten gelale van 5 à 10, uit mi enkelen wortelstok onlspruiten;
daar verheffen zieh groepsgewijs ea digt bijeen de opstijgende,
een voel lange gedeelten der ranken van Lycopodium rigidum
Siv., die slechls in zeer weinige, gaffelvormig verdeelde takken gesplitst
zijn. — De drievolgende planten, die tot de zeldzaarastvoorkoiaende
behooren, zijn in veel geringere male verspreid dan de
vroeger genoemden, Boenniughaiisenia thalictroides}ungh. (Podostaurus
Ihalictroides jungii.) (1), eene merkwaardige plani uit de familie
der Rutaceae, die zoowel in den vorm harer bladeren als in
liaren ganschen habitus eene groote overeenkomsl heeft met Thalictrum
javanicum, waarvoor men haar in de verte aanziet.wordt
slechts gevonden op dea top van één enkelen berg, den G.-Lawoe, —
en Agrimonia javanica n. sp. is tot heden slechls op Iwee verschillende
bergen aangetroffen ; ik vond haar bloeijende in Oclober
en November voor he! eerst aan de met gras bedekte, zuidelijke
helling des G.-Mérbaboe, boven Sèlo, en laler aan de zuid-en zuidoostzijde
des G.-Tènggèr, b. v. in de nabijheid van Lèdok ombo, alwaar
zij ler hoogte van 6 à duizend voet veelvuldig wordt gevonden
aan den rand der Dodonaea montana-wouden, ter plaatse waar
grasplekken er lusschen voorkomen ; zij heeft veel overeenkomsl
met de Europesche A. Eupatorium L. , doch haar sterk behaarde
Stengel is zeer kleverig, voornamelijk aan bel bovengedeelte, waar
de kleine, gele, welriekende, verwijderd staande bloemen diinne,
schrale en lange aren vormen; zie Noot 13. — Doch als Kouingin
onder al deze kruiden der bergtoppen verheft zieh eene Primula, Cankrieìùa
chrysantha de Vr. (Primula imperialis jungh. ), ter hoogte van
2 à 5 vnet met bare bloerakransen, die len gelale van 3 à 4
en in verschillende hoogte boven elkander aan den bloemstengel
groeijen. Lijnregl en volkomen loodregt rijsl deze stengel steeds
opvkfaarts, als het wäre fier op den drie à viervoudigen diadeem,
welken bij draagl, en die elk afzonderlijk hestaat uit 10 à 20
groote, eenigzins neérwaarts gebogene bloemkroonen, welke met
(I) Dezo plant is vroeger door mij ander de laatst vermelde benaming beschreven in
het Nat. Archief v. Neérl. Indie, 1. c. ; bij nader onderzoelc is gebleken, dat zij behoort
tot het geslacht Boenninghausenia Endl.
•V . 1, • • - iSiaateiÄ;
Vierdo zone. 603 Eeiiig gebied.
bel schoonste goudgeel zijn gesierd. Deze uitersl sierlijke plant, ongetwijleld
de grootste van alle Primula-soorten, groeit deels in hei binnenste
der boschjes, deels en wel het menigvuldigst aan hunnen rand,
ter plaalse waar zij aan eene met gras begroeide piek grenzen. (1)
Hare builenste, rosetvormige bladeren, die de lengtevaneen voet
bereiken, breiden zieh aldaar uit op den met gras en mos bedeklen
bodem; de binnensle bladeren verheffen zieh onder een
Scheven hoek en in het midden er van rljsl de Irolsche bloemslengel
op. Zij groeit afzonderlijk, hier en daar verstrooid,
of boogslens len getale van 4 á b individúen bijeen en wordt
slechts op den top van een enkelen berg van het gansche eiland
Java, op den G.-Mandala wangi, ler hoogle van 9000 á 9300
voet aangetroffen.
Diep verholen lusschen moslagen, waarboven zij menigwerf
slechls de spitsen verheft harer geel en rood gekleurde bloemkolven,
Ireft men Balanophora elongaia Bi. aan, welke op de wortelen
der boomen, vooral van Agapetes vulgaris (2) groeit, zoodal
hei benedenste, vleezige, knolachtig-takkige ligcham der plant gedeeltelijk
is verborgen in de aarde, waarboven zieh slechls hare lange
bloemkolven verheffen. Als eene echle woekerplanl koml zij slechls
voor op de wortelen van verschillende soorten van Ericeen-boomtjes
en struiken en behoort derhalve even als deze, hare moederplanten,in
den waren zin tot deze hoogste zone, — tot de loppen der bergen, —
waarop zij, uithoofde van de algemeene verspreiding der Agapetes
vulgaris en verwanle soorten, over het ganscheeilandveelvuldigwordt
gevonden. — Op de wortelen van Albizzia montana, derhalveinsgelijks
in deze zone, groeit Balanophora maxima jungh., (3) welke echter
veel zeldzamer wordl gevonden dan de zoo even genoemde
parasielplant. Zij bestaat uit een vleezigen knol, ler groolte van
f> ••
- • M
(1) Ik heb deze plant onder de benaming van Pr. imperialis besehreven in het Tijdschrift
V. Natuurl, gesch. en phys. VII. 298. Zij is in vorm van bladeren , in gedaante van
bloemen, in ganschen habitus eene echte Primula; door hare ko.gelronde zaaddozen met
tamehjk langen stijl, zoomede door de bijna tot aan de basis ingesnedene bladen der kelfc
bestaat er eenige overeenkomst tusschen haar en het geslacht Hottonia.
(2) Zij groeit niet op de wortelen van vijgenboomen, gelijk Dr. Blume (enum. pag.
zegt, want dergelljk geboomte wordt op deze hooge bergtoppen volstrekt niet gevonden.
(3) Zie Acta Leop, Gar. XVIII. Suppl. 1. bladz. 209, tab. I.
"ii M