
if
heeft raijii verzoek en mijne voordragt, met betrekking tot de behaudeling
dezer verzamelingen , niet sleclils door zijne goedkeuring
willen bekrachtigen, raaar deze groote Staatsman heeft, door zijne
raadgevingen, een weldadigen , kracMigen invloed uitgeoefend op dit
werk zelf. De geologische verzameling is door mij bearbeid en
gecatalogiseerd geworden, de palaeontologische zal door D''. J. A. HEUKLOTs
worden bearbeid , terwijl de versteende planten en kolen ter
onderzoeking zijn toegezonden aan den grootsten kenner der vergane,
fossile plan ten wer eld, aan Professor H. R. GOEPEUT, te
Breslau.
Ten opzigte van de bewerking van het herbarium van Javasche
planten, door mij op Java verzameld, mag de arbeid van Professor
W . H. DE VBIESB en D>'. J. H . MOLKENBOER zeer verdienstelijk
worden geacht; niet slechts is zulks het geval, dewiji een
belangrijk gedeelte er van door hen zelven is bewerkt geworden,
maar insgelijks uithoofde zij het gehetel hebben gerangschikt,
andere botanici hebben uitgelokt ter behandeling van verscheidene
plantenfamilien en de zorg en de moeite, hieraan verbonden,
gereedelijk hebben op zieh genomen. Reeds is een aantal familien
bearbeid geworden door de beeren: Professor F . A. G. MIQUEL , D''.
F . DoziJ, L. A. J. BÜRGERDIJK, A. DE BRUIJN, D''. C. A. J. A. OUDEMANS,
R . B. VAN DEN BOSCH, J. K. HASSKARL, GEORGE BENTHAM, JOHN
LINDLEY, C. PRESL, E. FENZEL, A. SPRING. •— De openbaarmaking
van het tweede gedeelte der eerste afdeeling, hetwelk handelt
over de physiognomie der natuur, het karakter van het landschap
en zijne plantaardige bekleeding, is door mij tot het laatst uitgesteld
geworden, ten einde in de gelegenheid te zijn daartoe gebruik
te maken van de planten-bestemmingen door genoemde botanici
gemaakt. Is een groot gedeelte van hunnen arbeid door de beide
eerstgenoemden reeds in het licht versehenen, zoo is het manuscript
van een nog grooler gedeelte reeds door hen voor den druk
in gereedheidgebragt. (Zie «Plantae lunghuhnianae.» Leiden. ISSI. )
Terwijl ik hier sprak van de bearbeiding der bouwstoifen, tot
mijn werk gebezigd , van de uitgave van hetzelve en mijnen dank
toebragt aan alien, die mij daartoe de behulpzame hand boden ,
heb ik den naam van een man tot nu verzwegen, niet dewijl de
bijstand, die mij door hem werd verleend, geringer was dan die
van anderen, maar uithoofde hij niet slechts hier in Nederland,
door raad en daad, door teregtwijzing en aanmoediging mijnen
arbeid op het krachtdadigst heeft ondersteund, maar ook in Indie
zoowel op Java, als in de oorspronkelijke wouden van Soematra,
in Tapanoeli, in Angkola, in de Batta-landen mijne ondernemingcn
heeft bestuurd, mij tot wetenschappelijk onderzoek des lands heeft
aangemoedigd; met een opregt gevoel van dankbaarheid is het,
dat ik den naam ter nederschrijf des beeren A. L. WEDDIK, thans
fungerend Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Kolonien.
Andere hooggeplaatste en verlichte mannen, die in Indie de
beschermende hand reikten aan de wetenschappen, die meer bepaald^
lijk het natuurkundig onderzoek dier streken aanmoedigden,
behooren, helaas! niet meer tot hen, die «athmen in rosigten
«Licht.» Wanneer wij in den loop van ons kortstondig leven,
den Wik om ons slaande, ontwaren, dat zoo vele vrienden en
beschermers, die wij vereerden en liefhadden, ons, door den dood
ontrukt, de een na den anderen ontvallen, wanneer zij als een
schaduwbeeld aan ons oog voorbljgaan, en de ledige plaatsen in
ons hart niet immer door anderen worden ingenomen , die even
dierbaar in onze herinnering leven, dan kunnen wij den bedroevenden
indruk, daardoor op ons gemoed te weeg gebragt, niet
van ons afweren. Gaarne schept men zieh uit dien hoofde eene
spheer van denkbeeiden, — eene eigene, eene inwendige wereld,
die men met zieh, in zieh omdraagt en die omvergankelijk is.
In deze zielenwereld leeft en wordt door mij de man vereerd,
die eenmaal den naam droeg van MEEKUS — PIETER MERKÜS, de
Landvoogd, wiens vroegtijdig afsterven door mij en door zoo velen
innig wordt betreurd, — daarin leeft Dr. A. FRITZE , voormalige
chef der geneeskundige dienst, mi.in vriend en togtgenoot, die,
door mijne jongere reislust zoo menigwerf ontvlamd, mede heengevoerd
werd naar de toppen der bergen, in de kraters van vulkanen,
waar zijn raad mij voorlichtte en mijn onderzoek schraagde, —
of met Wien ik toog naar het binnenste der oorspronkelijke
wouden, alwaar wij aan den oever van eenzaam liggende meren
zoo menigen nacht om het wachtvuur verwijlden.