
fri
I
' '111 «
' Í :
' K <
' j
Tweedo iione. 446 Twoüclo gübiod.
menigte eii zoo digt nevens elkander, dat, indien iiien ze bij
huimen inlandschen naam wil noemen, zij le regt mögen gezegd
worden een Rasamala- of Poespa-woud uit te niaken. Zoo is, bij
voorbeeld, de vlakke bergrug (G.-Kendeng) aan de zuidzijde van
het dal der Tji-Dadap — dislrikt Rongga, i-egentschap Bandong —
bedekt met een woud, dat bij uilsluiting uit Rasainala-booraen
bestaat en eene uitgeslrektheid van vele mijlen beeft; het vlakke
gebergte, dat zuidoostwaarts van Pesawaän in bet distrikt Djampang
koelon wordt gevonden , is beinde en verre bedekt niel Poespawouden.
Uitboofde beide even menigvuldig verstrooid tusscben en
afzonderlijk met andere boomen opwassen, kunnen zij niet als
een afzonderlijk gebied worden bescbouwd. De Poespa-boom beeft
eene grove, gespletene scbors van grijze klenr; uitboofde van bare
bedwelmende eigenscbap wordt zij gebezigd tot bet vangen van
viscb, tot welk einde zij in kleine stukjes gebroken, gestampt
en in het water wordt geworpen der beek, waariii men zal visschen.
(1) Heeft de stam zijne scbors geheel en al verloren, danverdort
en sterft de boom. Gewoonlijk rijst de stam als eene enkelvoudige
zuil opwaarts. Bij Pesawaän daarentegen ziet men zeer
vele Poespa-boomen, wier stammen zieh op eene hoogst eigenaardige
wijze in verscheidene dünnere stammen splitsen, waarvan ik
bij geen anderen tropischen boom een voorbeeld heb waargenomen.
Op eene hoogte van 5 ä 10 voet boven den beganen grond splitst
zieh de stam in verscheidene deelen, die allen lijnregt en zonder
takken opstijgen en vervolgens in eene zeer digte, langwerpig
ronde loofkroon overgaan, welke zieh reeds op een grooten afstand
laat bespeuren aan den roodachtigen tint der toppen, waar de
jonge bladeren ontsprnilen. Welligt moet de afwijking van den
gewonen vorm des stams worden besclionwd als het gevolg van
de geringe hoogte waarop de boom in deze Streek op een neptunischen
bodem groeil, die ongeveer een 200Ö tal voeten boven
den Spiegel der zee zal gelegen zijn.
(1) De schors en de wortelen van cen groot aantal andere boomen, die tot zeer
verschillende geslachten en familien behooren , en zieh door seherpe of narcotische bestanddeelen
kenmerUen , worden tothetzelfde doel — het bedwelmon der visschen —gebriiikt.
im m r ^
Tweede zone. 447 Tweede gebied.
Uit de voorafgaande vlngtige schets der talrijkst voorkomende
en meest karakteiistieke vormen, welke het geboomte dezer
zone den beschouwer aanbiedt, laat zieh reeds opmaken, dat hier
nog een groot aantal soorten wordt gevonden, behoorende tot geslachten
, welke wij reeds in de eerste zone hebben leeren kennen.
Niet dan langzamerhand bemerkt de reiziger, naar gelang bij hooger
bergopwaarts klimt, dat het physiognomische en botanische karakter
der wenden eenige verandering ondergaat. Naar mate men hooger
komt, naar mate de warmtegraad afneemt, verliest men vele der
schoonste boomvormen van het diepland uit het oog, voornamelijk,
de vijgenboomen, Anonaceen, Bignoniaceen, Dilleniaceen, — en anderen
als Fagraea-, Millingtonia- Dipterocarpus-soorten, Thespesia
en vooral Poespa- en Rasamala-boomen worden in hnnne plaats
gevonden. Maar ook deze worden slechts op zekere hoogte, in het
midden dezer duizend voet breede zone, welke een gordel rondom
deze kegelbergen vormt, in groote menigte aangetroffen; hun aantal
neemt dan weder allengs af en is men tot op eene hoogte van 4i
á ö duizend voet geklommen, dan treft men slechts nog enkele,
afzonderlijk staande individúen tusschen andere boomen aan, die
op eene geringere hoogte niet voorkomen en aldaar het eerst worden
waargenomen. Deze boomen, welke in de nabijheid van de bovenste
grens der tweede zone het eerst worden aangetroffen, zijn voornamelijk
eiken, Podocarpiis-soorten en Laurineen, welke wij in de
volgende zone in oogenschouw zullen nemen. Verscheidene der zoo
talrijke soorten van het geslacht Quercus worden reeds ter hoogte
van 3000 voet aangetroffen, derhalve in het midden dezer tweede
zone. Uitboofde echter de individúen van eene en dezelfde eikensoort
tot op een veel grooteren afstand boven de grenzen dezer
zone opklimmen dan zij zieh, naar beneden gerekend, daarvan
verwijderen, dat is beneden 4l duizend voet afdalen, en áemeesfe
soorten van dit geslacht bij uitnemendheid mögen gezegd worden
te behooren tot de derde zone, zullen wij alle Quercus-soorten
later gezamenlijk behandelen.
In Weí¿-Java mag deze tweede zone in den eigenlijken zin
des woords worden geheeten de zone der Rasamala-boomen, die
hier, ZOO wel door het aantal waarin zij worden gevonden, de
i(
N
ir 1