
' ¡"tr
¡i
I,
•J
i t '
" -S «ì
CAi
i^ìi
196
Fr. Junghuhn, Uitstapje naar de bosso,hen vaii de gebergleu Mal
a w a r , Wajang en Tiloe op Java, in Oclober en November,
1 8 5 9 . ' In : TLjdschr. voor Natuurl. Gesch. en Phys. VIII. Leiden,
1841, p. 549.
Fr. Junghuhn, Topograpliiscbe und natiirwissenschaflliche Reisen
durch Java. Magdeburg, 184ä. 8".
In (lit werk, en wel lioofdzakelijk van blatlz. 412 tot 490 («Streifzüge
aurch die Waldgebirge G.-Gedé»), worden vele uitvoerige scliilderingen gevonden
van liet karakter der p l a n t a a r d i g e bekleeding van sommige streken; uillioofde
het in Europa werd gedrukt, lijdens ik raij in Oost-Indie bevond, zijnervele
drulifouten ingeslopen.
Fr. Junghuhn , Physiognomie der Flora van de toppen der Javasche
bergen. In : Natnur- en Geneesk. Archief voor Neérl. Indie,
I I , 1845, p. 20.
Fr. Junghuhn, Die Battaländer auf Sumatra. Berlin, 1847. Theil
i — I I , 8».
Ook in het eerste deel van dit werk worden vele scliilderingen aangetroffen
der vegetatie van menige landstreek, welke ik destijds heb doorreisd. Het is
insgelijks in Europa gedrukt, gedurende den tijd dat ik in Indie verwijlde,
doch het onderscheidt zieh van het vorige door grootere naauwkeurigheid van
den drnk, terw'ijl ook de uitgever van het laatstvermelde werk meer zorg
heeft besteed aan de platen en kaarten, die er toe behooren. Hetgeen op
bladz. 158 van het Ist" deel wordt genoemd « boomachtige beide» is Baeckea
ericoules Schlechtd, Bolan. Zeitung, IV. 1846, bladz. 417, die door C. L. Blume,
zonder de weiten der prioriteit in het geringste te achten, drie jaren later B.
suraatrana werd geheeten. (Mus. Bat. 1849, bladz. 69.) Hetgeen ik op bladz.
207 van het l^te deel hield voor een « boomachtig Lycopodium, » is Dacrydium
Junghulinii Miq. (Plant. Jungh. bladz. 4) en wordt Sarahinoer door de
BaUaers geheeten. De reden , waarom ik dit gewas als een booniaobtig Lycopodium
beschouwde, was gelegen in de groote overeenkomst, welke de takken
en bladeren hebbcn met vele Lycopodium-soorten— ik zag het slechts in
sterilen toestand, terwijl ik mij op reis bevond, ten gevolge waarvan ik aan
het onderzoek er van minder naauwkeurigheid wijdde. Toen ik later de
houtstructunr van dezen boom vergeleek met zijn ganschen habitus, bespeurde
ik den beganen misslag en nam, zoo spoedig doenlijk, maatregelen om mijne
foul te herstellen. Mijne teregtwijzing kwam echter te laat, uithoofde het
manuscript in Europa reeds ter perse was gelegd. De beer C. L. Blume, van
Wien MARTIUS 1. c, (zie vroeger) zegt : « magis de eo fuisse sollicitum ut errores
197
-yf
antea ab ipso coramissos velaret aut excusaret, quam ut aliorum auctorum
merita agnosceret eosque, ubi erraverint, ingenue corrigeret», heelt mij dezen
misslag hoog aangerekend, niet slechts in het : « Ofllcielle Bericht über die
Versamml. Deutscher Naturforscher zu Bremen in Septemb. 1844, zweite
Section. bladz. 89», maar andermaal en zeer breedvoerig in ßumphia , IV. bladz.
221, en daarbij de bewering gevoegd, dat hij een gedroogden tak van dien
Jjoom, toen W. II. de Vriese hem dien voorhield, op het eerste gezigt als
een Dacrydium herkende. Mannen daarentegen, gelijk G.G. Nees von Esenbeck,
de Vriese en reeds vroeger Banks en Solander, (1) beten zieh, even als met mij
het geval was, aanvankelijk van bet regte spoor leiden door de groote overeenkomst,
die, met uitzondering van den verschillend gevormden stam, tusschen
den Sambinoer en de boomachtige Lycopodien bestaat. Daarenboven is de bewering
van Blume, dat hij de gedroogde takken der Sambinoer op den eersten blik
als een Dacrydium erkend had, door den beer de Vriese (zie Neerl. Kruidk. Archief,
II. no. 4:Kriliek en Antikritiek, p. 16) gelogenstraft geworden.
Over de planten, die de Javanen tot nuttige einden bezigen,
is het volgende uitmuntende werkje in het licht versehenen :
J. K. Hasskarl, AanLeekeningen over het nut, door de bewoners
van Java aan eenige planten van dat eiland toegeschreven.
Amsterdam , 184ö. 8°.
Lüeratuur over de Fauna van Java.
Wat belreft de Fauna van Java, ten dezen opzigte verwijs ik den lezer
naar de zeer volledige opgaaf der geschriflen, betrekkelijk alle vakken der
natuurkundige wetenschappen , over Neérlandsch Indie, in het licht gegeven,
door Dr. P. Bleeker in: Natuur- en Geneeskundig Archief voor Neerl. Indie,
Batavia, I (1844). bladz. 120, 315, — II (1845). bladz. 143, 535, — HI
(1846). bladz. 113, — IV (1847). bladz. 110. Over de Fauna van Batavia zie
men de verhandeling van Dr. Bleeker in genoemd Archief, I. bladz. 526, en
II. bladz. 497 en over het karakter van het dierenrijk in Neérlandsch Indie in
bet algemeen het opstel van Dr. S. Müller in het Archiev für Naturgeschichte,
1846, bladz. 109 en in Bergbaus, Physik. Atlas, II (Gotha, 1848). bladz. 23.
Lüeratuur over de physikale geographie en geologie.
Ook ten dezen opzigte verwijs ik den lezer naar de reeds aaiigehaalde lijst
1
l'r
V ^ • r r i - - •
• t
É
(1) Namelijk, met een verwanteu boom : Lycopoduim arboreum Banks & Sol . = Vodopcraus
biformis Hook. Zie Endlicher, Goniferae, bladz. 224.