
i'j i
»
i I!
I f '
fíí
iir
' f'
i'i
® 11
SI
k. J
3 t rti
Kerslo zone. 306 Zevende gebied.
Zelden gebeurt liet, clat meii des daags een liert ovcr liet grasvekl
ziet ijlen. Gedurende dien tijd houdt het zieh verhorgen ondcr het
scliaduwdak der woudgroL-peii; des ñachis daareníegen begeeft hij
zieh in Ideine driften op het Alaug-veld, hetgeen zeer opnierlielijk
mag worden genoemd, dewijl ook dan de koningslLjger (Maljan
lorek) zijne rooflogten aanvangt en zijn leger in het Glagah-gras
verlaat, dat hem gedurende den loop des daags eene veilige schuilplaats
verschafte. Dikwerf gebeurt het, dat de paarden weigeren
voort le gaan of o v e r hun gansche ligehaam beginnen le heven,
wanneer men een dergelijk hoog groeijend Glagah-bosch — een rieteiland
in het algemeene grasveld — voorbijtrekt; hei schijnt,dat
zij door hun fijner reukorgaan de nabijheid ontwaren van het
roofdier, hetwelk somtijds slechts weinige schreden van hen ver-
•wijderd in het gras verholen ligt, doch dat zieh door geene bebeweging,
geen geruisch hoegenaamd verraadt. De panier , Mat jan
t o e t o e l : Felis pardus t., zoomede de zwarle varieteit Matjan
k o m b a i i g , gaat insgelijks des nachts op roof uit op het Alangveld
; algeraeen genomen, houdt hij zieh meer in de oorspronkelijke
wouden verborgen dan de koningstijger, waar hij, bij het jagt
maken op apen, tamelijk hoog in het geboomte weet te klimmen,
Hoe liefelijk de physiognomie der verstrooid staande woudgroepen
zieh aan het oog möge voordoen, hoezeer deze den reiziger uitlokken
tot een langduriger oponthoud in deze grasvelden, waaraan
zij al het voorkomen van een park geven, zoo waagt het echter
niemand op Java, zelfs niet op den helderen dag, otn deze Alang- en
Glagah-velden te doorreizen , zonder van een talrijk geleide te zijn
voorzien, uilhoofde het daarin schuilende roofgedierle die velden
tot schrik inboezemende wildernissen maakt. — In sommige streken
verheft zieh de harde, thonige bodem tot heuvelen ter hoogte van
2 á 5, uiterlljk 4 voet, die rondachtig van vorm zijn, somtijds
hij honderden nevens elkander voorkomen en allen een gelijken
vorm en omvang hebben. Het ontstaan dezer heuvelen zou den
geoloog ongetwijfeld een onverklaarbaar geheim blijven, wäre het
niet, dat men, door de bovenste aardkorst er van te doorgraven,
zieh de overtuiging kon verschaffen , dat dieren in het binnenste
dier heuvelen hun verblijf houden, dat de gansche heuvel uit mean-
Korsto /.oiie. 507 Zevende gebicd.
drisch in elkander gedraaide, bruinachlig gele lamellen bestaat,
die uit klei gevormd en op de zonderlingste wijze gerimpeld,
zijn; in de enge ruimten, die er tusschen worden aangetrotfen
, wemelen millioenen zoogenaamde witle mieren, Rajap:
Termes fatalis L., dooreen. De oude heuvelen zijn met gras en
struikgewas begroeid. — Heeft de natuur aan herten en aan zwijnen
een verderfengel gesteld, — den tijger en den panier, —die
hunne overgroote vermeerdering beperkt, weldra ontwaart men,
dat zij ook aan de termiten een erfvijand gegeven heeft. Wandelt
men in stille tusschen de met groen bewassen aardheuvelen, dan
verrast men menigwerf het Javasche schubdier: Manis javanica
Desmarest, terwijl hij eeu der heuvelen opkrabt; want bij voorkeur
voedt hij zieh met termiten, die zulke verwoestingen aanrigten
in houten huizen en in Bamboes. In dergelijke oorden ziet men
insgelijks dikwerf paauwen, Mörak: Pavo muticus L., in het gras
rondstappen, want ook zij versmaden den levenden inhoud der
kleine heuvelen niet, waartoe het schubdier hun den toegang heeft
geopend. Hoe luisteri'ijk schilferen de prachtige kleureu hunner
vederen hier op den grasbodem, wanneer zij door het verblindende
licht der middagzon worden besehenen. Dan kraait in het nabij
gelegene boschje de wilde haan, Ajam oetan, y. Ajamalas :
Gallus furcatus Temm,; slechts zelden krijgt men hem in het
oog, hoewel het schijnt, dat de verstrooid staande boschjes, de
woudgroepen, die zieh verheifen op de grasvlakten of op de met
Alang begroeide heuvelen, hun lievelingsoord zijn, want allerwege
verneemt men zijn schor, kort afgebroken gekraai uit de omringende
boschjes, gedurende den tijd dat de middagzon hare gloeijende
stralen er op nederschiet. Ook tortelduiven, Bo e r o e n g perk
o e t o e t , s. gegoegoer: Columba tigrina Latham., C. bitorquata
Temm. en andere doen haar liefelijk gekir alsdan hooren. Zelden daarentegen
verneemt men des daags het geluid van paauwen. Zoodra
echter de schemering is nedergedaald en elk geluid hoorbaarder
wordt in de stille avondlucht, die door geene verticale stroomen
meer in beweging wordt gebragt, dan verneemt men zijn luid,
onaangenaam geschreeuw; dan klinkt zijne stem uit het geboomte,
dat aan alle zijden in het nachtelijke duister terugtreedt. «Hij
ii
MM
' -"im
lÄ,