
m
Vierde zone. 610 Eenig gebieri.
als een doorslaaiul bewLjs mag worden beschouwd van den langdurigen
lijd, gedurende welken dergelijke wegen zijn gebezigd.
Menigwerf wordt een rhinoceros in een dergelijken hollen weg
gedood. In een steil gedeelle van den weg, ter plaalse waar het
dier bij het op- of afklauteren het ligchaam regt uit moet strekken,
zoodat de bnik bijna over den grond sleepl, bevestigen de
Javanen sikkelvormige messen in den grond, die zij met mos en
rijs bedekken. Komt nu een rhinoceros längs dien weg, dan rijt hij
zieh den bnik aan den sikkel open en wordt een buit der Javanen, die
zijn hoorn aan de Chinezen verkoopen. — Eenigzins bedacht van
een rhinoceros op onzen togt door deze wegen te ontmoeten, zetten
wij onze wandeling voort; de eenige hinderpaal waarmede wij te
kampen hadden, waren echter de versehe mesthoopen dezer dieren,
kleine bergen ter hoogte van 2 voet, waarover wij moesten heenklaiiteren.
De rhinoceros is zeer schnw; naauwelijks heeft men hem in de
verte gezien, — men behoeft slechts het minste geruisch te maken —
dan Snellen zij voort en men verneemt slechts het knakken der
takken in eene tegenovergestelde rigting des wonds, waarheen
zij in overijlde vaart zijn heengevloden. Reeds vroeger hebben wij
de opmerking gemaakt, dat het hoofdzakelijk de grassoorten zijn,
die in grootere menigte op de hoogste bergtoppen groeijen dan
in de lager gelegene wouden, en in Midden-Java vooral Ataxia
Horsfieldii, waardoor de rhinoceros naar deze hooge streken wordt
gelokt; de toenemende kultnur in de lager gelegene oorden moet
welligt mede als eene der oorzaken worden beschouwd, welke
den rhinoceros hebben gedwongen die streken te verlaten en een
toevliigtsoord te zoeken op de hooge bergtoppen, waar slechts zeer
zelden het geluid eener menschelijke stem wordt vernomen.
Te vergeefs zien wij op onzen togt naar eene bron, naar eene
beek. Aan de steile, buitenwaarts gekeerde hellingen der hoogste
bergtoppen is geen druppel water te vinden en in het hol toeloopende
middengedeelte er van wordt slechts op weinige bergen des
eilands drinkbaar waler gevonden. (1) Gebrek aan drinkwater is
(1) Eene kleins beek met vlietend water ter hoogte van meer dan 9000 voet wordt
slechts op den top van een enkelen berg van Java gevonden, namelijk, op den G.-Mandala
wangi. Zie bladz. 21 der Ilde afdeeling.
Vierde zone. 611 Kenig gebicd.
derhalve een groot bezwaar, dat met het oponthoud op de toppen
der Javasche bergen gepaard gaat, aangezien men juist hier door den
hevigsten dorst wordt gekweld en de yle, drooge liicht reeds na een
kortstondig oponthoud het vel aan banden, gezigt en lippen doet springen.
Wij bevinden ons boven de zone, waar bestendig nevelen in de
lucht aanwezig zijn, waar de dikke, zaämgepakte wölken zieh in regen
oplossen. Diep beneden ons zien wij deze wölken aan de berghellingen
en Staren vol bewondering op hun golvend spei; nu eens bedekken
zij deze, dan weder gene Streek voor het oog, dan rollen zij
dwarrelend längs de hellingen heen, zij pakken zieh zamen en stapelen
zieh torenhoog op elkander; dan weder wentelen zij zichopwaarts
tot op debergkruin, en bullen ons in nevel; alsdan vervangt eenegrijskleurige
schemering den helderen zonneschijn: iets later verdeelen
zij zieh en het uitzigt wordt weder vrij. Slechts dünne wolkjes
drijven van tijd tot tijd boven de bergkruin over onze hoofden heen.
Om onzen dorst te lesschen keeren wij naar onze hut terug, waar
de met water gevulde Bamboesgeledingen worden bewaard, die wij
met ons hebben gevoerd. Eene kleine graspiek bevindt zieh hier
in het woud, aan welks rand wij onze hutten uit boomtakken en
bladeren van boomachtige varensoorten hebben doen opslaan. Hier ontwikkelen
bijna alle de kruidachtige planten, die wij vroeger in het woud
hebben ontmoet, bare schoone bloemen, waarbij nog eenige andere
worden gevonden, die slechts op drooge plekken groeijen, als Wahlenbergia
lavandulaefolia, Gnaphalium javanum en Gentiana quadrifaria.
Het is thans 2 ure en de temperatuur is tot 12,0° R. of 59,0°F.
gestegen. Daar begint het plotseling te hagelen; gedurende een
kwartier uurs valt er hagel uit eene wölk, die over de bergkruin
heentrekt. Het is waar, de hagelkorrels smelten spoedig, nadat
zij op den bodem zijn neSrgevallen, doch de warmtegraad des
dampkrings vermindert ten gevolge daarvan zoodanig, dat de thermometer
bijna plotseling daalt tot 7,0''R. of 47,7°P. Toen wij
gisteren uit den gloeijenden dampkring van het laagland voor het
eerst hier aankwamen, en met volle teugen de verkwikkende lucht
inademden, beefden de Javanen van koude; zij waanden opwaarts
stijgende zieh in den winter te begeven en ondervonden welligt bij
het aanschouwen van het bleeke baardmos, waarmede het gansche
i 1'