
I r HÌ7
ÍVi . i & l - 1
. l u i f i i i ß ^íS-tf
^ J r ' f : Sii
-tftf 'ifliifP"""' "
. ' t l ì i l . v'tÌ!
iMWf"
t'-li
w i
l i ?
'lÈ
4 ir'^ii^' •
Derdc zone. 542 Tweede gebied.
oorsprong van Iwee legenover geslelde slroomsyslemeiiizijn. —
50. In Midden-Java vindl men in hel Dieng-gebergfe, ter hoogle
van 6200 à 6400 voet, nieL slechls vele Ideine meren, die zeer
breede, met gras Legroeide of moerassige oevers hebben, niaar
insgelijks een droog plateau , dat meL cene grasraat is bedekt ;
het ligi ter boogle van 6300 voet en is het eenige van dien aard
op Java. (Vergelijk bladzijde 263 en 275 der IP^' afdeeling.) —
4». Op den verbindingszadel- des G.-Lawoe met zijn zuidelijk
voorgebergte ligi een meer, ter hoogle van ongeveer 5000 voel,
welks breede oever met gras is begroeid. — 5°. Hiertoe beboorl
insgelijks het meer Ranoe-Koembolo op den zadel, welke den
G.-Ténggèr mei het meer zuidwaarts liggende gebergle G.-Goemhar
verbindl. Uilgenomen de kraterbekkens, die met zuur of
aluinhoudend water zijn gevuld en wier oevers niel met planten
zijn begroeid, — de beschrijving er van wordl gevonden in de
tweede afdeeling van dit werk, — worden in deze zone geene
andere meren of moerassen van eenige uitgestreklheid gevonden.
Op de vochtige, menigwerf veenachtig weeke, ja, grondelooze
plekken der opgelelde streken — de opene plekken in het vv^oud,
de oevers van meren , — vindl men , behalve vele grassoorlen ,
Cyperaceèn en eenige Resliaceèn , (1) Djoekoel séketi: Naslurtium
indicum L. (Cruciferae) en Falcaría laciniata DG. (Umbelliferae),
die zeer welig.groeijen; Selada ajér: Naslurtium officinale
R. Br. , tooit met levendig groen hel terrein, dat de bronnen omringt
en de oevers van hergbeken , wier koel en helder water
langzaam over den bodem der dalen vliet, vormt aldaar even
zulke groene, gekroesde kussens (beddingen) als in Europa het
geval is, en wordl op Java even zoo gaarne als salade (2) genuttigd.
Verscheidene soorlen van het geslacht Chara - (3) bedekken
in groolen gelale den bodem der ondiepe wateren; Myriophyl-
(1) Twee fraaiie Restiaceiin , welke op den G.-Diöng voorkomen, zijn in mijn lierbarium
nog niet bestemd.
(2) Seiada ajer : watersalade.
(3) Ghara-soorten zijn volstrekt niet zeldzaam in de ondiepe, stilstaande wateren , die
op Java yan eene hoogte van 2000 tot op 6000 voet worden gevonden ; dergelijke planten
worden, bij voorbeeld', aangetrofl'en op het plateau van Bandong en op dat van DiSng.
Derde zone. Ö43 Tweedogeliied.
lum-soorten, die wij reeds in de vorige zone hebben aangelroffen,
benevens Polamogeion indicum Roxb. (Alismaceae) en eenige andere
soorlen van dil geslacht, (1) waartusschen lange, dikke Confervendraden
voorkomen, drijven in zulk eene builengewone menigle
op den Spiegel dezer wateren , dal nien mel kleine vaarluigen ler
naauwernood er kan doorkomen. Xyris macrocephala Vahi., verheft
bare slanke schachten en bloemhoofdjes bij duizenden digl nevens
elkander op den veenachligen grond, lerwijl Equiselum virgalum
en laxum BI., mel grassoorten en andere planten, zulke digtineengegroeide
beddingen vormen op sommige Rawa's, dat de water-
Spiegel geheel en al voor het oog verborgen is en slechls ziglbaar
wordt op die plekken, waar de reiziger den voet heeft gezel,
wanneer hij zijn logt voorlzel over dil veerkrachlige bekleedsel,
dat bij iedere trede golvend rysl en daall. Deze zeer lange Equiseluni
soorlen , waaronder vooral E. laxum zijne lakken wijd en
zijd in het rond uilbreidl, worden reeds op eene hoogle van 2000
voel op dergelijke plaatsen aangelroffen , doch verkrijgen hunnen
weligslen wasdom in de zone, welke Ihans het onderwerp onzer
beschouwing uitraaakt. Daarenboven groeit hier een rielachlig
gras, Pajoengboeng s., dal ter hoogle van 10 ä 13 voet opschiet,
en, even als Giagah-gras en riet, holle stengels heeft; zij
zijn echter veel dikker dan die der beide laatstgenoemde soorlen,
j a , somlijds verkrijgen zij eene middellijn van 11 ä 2i duim.
Dit gras, hetwelk aan de knoopen der onderste geledingen wortel
schiet, komt in zulk eene menigle mel Equiselum laxum in vele
Rawa's voor, bedekt ze over eene uilgeslrektheid van vele mijlen
met zulk een digl bekleedsel, dal men zonder gevaar van fe
verdrinken over deze golfende oppervlakte kan gaan. (2) Het is
waar, er loopt eenig water le zamen in de holle, welke door
het gewigl des ligchaams wordt gevormd, ter plaalse waar men
den voel drukl, doch dil verdwijnt weder, zoodra men eene
i( f jii 1
4 . 1
(1) De hier bedoelds Potamogeton-soorten worden gevonden in de Telaga-Palengan,
doch zijn , even als de Gbara-soorten , in mijn herbarium jiog niet bestemd.
(2) De meeste grassoorten, welke in mijn herbarium voorkomen , zijn mede nog
onbestemd.