
.; tr
- Ì •^ ^1 1'
, - i: ,
a 'r
y'
i Li.' Pk.
é i l :
I ' t B r l l i f l :
Ecrste zone. 278 Vierde gobiecl.
gen, hier zaämgetrokken, dünner geworden, eiders weder opgezwollen,
bultig , uilgezet, wier habitus van den slank gegroeiden
Kokos-palm zeer verschilt. Zelden wast er eenig kreupelhout binnen
deze wouden. Niets dan het dorre Alang-gras, dat 3, 4, ja,
5 voet hoog opschiet, bedekt heinde en verre den droogen, zacht
hellenden bodem. Schiet nu omlrent het middaguur de zon hare
brandende stralen op het Alang-veld neder, dan zoekt de reiziger
te vergeefs naar eenige lomraer tusschen deze palmboomen, die
ZOO verre van elkander staan en zoo loodregt opgroeijen. Even als
een graanveld wordt het Alang-gras golvend door den wind her
en derwaarts bewogen en allerwege, waar het is neergebogen en
waar het zonlicht alsdan loodregt de horizontaal gerigte oppervlakte
der bladeren beschijnt, wordt dit zoo sterk ternggekaatst,
dat de grasbodem zieh in de verte als een zilverkleurig, blinkend
wit tapijt aan het oog voordoet. Drukkend is alsdan de hitte. Nergens
vindt men schaduw. Boven ons gloeit de blaauwe hemel. Beneden
ons wordt het licht zoo scherp teruggekaatst, dat het oog
wordt verblind. En blikt men tusschen de stammen door naar de
lager liggende kust, ook daar ontwaart men eene glinsterende
oppervlakte, de sneeuwwiUe, niet minder blinkende zooraderbranding,
die de zee van het land Scheidt.
Slechts de zeewind, die een onopboudelijk geruisch en geritsel
in de drooge toppen der palmen veroorzaakt, brengt eenige verfrissching
aan. Geen dier, geen vogel,laat zieh bespeuren. Alleen
Buceros plicatus Temm. houdt zieh hier op, en zoo dikwerf men
dezen vogel in het woud ziet, ontmoet men hem steeds gepaard.
Vliegt hij hier op, om zieh op een geringen afstand op een anderen
palmboom neder te zetten , dan wordt het geruisch der toppen
van het geboomte verdoofd door de luid krakende vlugt, het ge-
Maas, aan dien vogel eigen, hetwelk zijne komst reeds op een
grooten afstand verraadt.
In sommige streken van Tjidamar wordt de plaats van het
Alang-gras door eene Bamboes-soort ingenomen, welke zoo digt en
zoo hoog groeit, dat de stammen der palmboomen en bei benedenste
vierde gedeelte hunner kroonen voor het oog worden verbor-
Eersto zone. 279 Vierde gebiod.
gen. Bevindt men zieh op eene nablj gelegene hoogte en laat men
den blik van daar weiden over de groene oppervlakte van een dergelijk
woud , dan leveren de toppen der waaijerpalmen een hoogst
zonderling schouwspel op. Als groote stekelige, kogel- of halfkogelvormige
toppen verheffen zij zieh hier en daar, hoewel in menigte
boven het fijner gevormde bladerendak van het Bamboes-woud,
als waren zij neergezet op het digte geweif, dat hen vast omsluit.
Ter bevordering van den groei der Gebang-palmen, zoo mede van
vele andere der vroeger genoemde kustboomen, schijnt de zilte
waterdamp, die in de nabijheid der zee in den dampkring is verspreid,
een wezenlijk vereischte te zijn. Wenscht men zieh een denkbeeld
te verschaffen van de groote hoeveelheid dezer dampen, zoo begeve
men zieh in de nabijheid van den rand van een kiistmuur^
gelijk er, bij voorbeeld,oostwaarts van de Moearatji-Karang, in het
distrikt Djampang koelon worden gevonden, die met een 175 voet
hoogen, loodregten wand afdalen. Wendt men dan den blik naar
het Westen, dan ontwaart men hoe de branding den oeverbeukt;
zij vormt eene lijn, die, even wit als versch gevallen sneeuw, de
grens uitmaakt tusschen land en zee en zieh onafzienbaar ver uitstrekt.
Even als jagtsneeuw zieh in de lucht verdeelt, zoo verspreidt
zieh hier tot op een grooten afstand van de kust het fijn verdeelde
stof van het zeewater, dat tot schuim wordt geklotst; dit stof
wordt in den dampkring opgenomen en hierdoor ontstaat voortdurend
een eigendommelijke nevel, die van nabij gezien, wel is waar ,
doorzigtig is, maar zieh zeer duidelijk laat waarnemen, wanneer
men zijn blik tot op een grooten afstand längs de kust laat weiden,
ja, die de zon niet kan oplossen, hoe brandend zij hare stralen
uit het zenith daarop neder möge schielen. Als een dun floers
zweeft deze nevel over de nabij het Strand gelegene deelen der
' hoog rijzende zuider kust van het eiland Java, en in dien nevel
blijven de zoutdeeltjes hangen. Het schijnt, dat de Gaang-palm
zieh niet verder van de kust verwijdert dan de grens, tot waar
deze zilte waterdamp reikt. (1)
(1) IJzeren voorwerpen , geworen , enz.
door roest aangedaan.
worden in den kustnovel buitongewoonspoedig
• J P
s
g-
'»iV
Si