
mÉM MiBjUtltn
14 15
%
Mí
1)001. zijn ingestnpl, alvorcus zij Imune nasporingen op lieL velil
der welenschappen liebben aiogen opeiiLaar malten, alvorens zij de
düor lien verzamelde IjouwsloiTen in dien loesland hebben kunnen
brengen, dal zij ook voor anderen verslaanbaar, bruikbaar zijn,
IUI de dood ben in den bloei bunner jaren beeft weggevaagd.
Ik was van oordeel, dat een welenschappelijk onderzoek als
onnutlig en bet daaraan besteede geld als verloren, verkwist moet
bescbouwd worden, indien bei bearbeiden en in bet liebt geven
der verzamelde bouwstoffen daarvan niet bet gevolg is. Het was
hoofdzakelijk op grond hiervan, dat ik naar Europa wenscbte
lerug te keeren, ten einde allbans een gedeelte mijner verzamelingen
en bouwstoffen te bearbeiden en dezelven in het liebt te
doen verschijnen naar een vroeger ontworpen plan, dat door het
onderbavige werk breeder wordt ontvouwd.
Ziekte, zoo mede binderpalen van anderen aard zijn de oorzaak
dat de eerste slappen tot de verwezenlijking van mijn plan eerst
een jaar na mijne aankomst in Europa, namelijk, in November,
1849, zijn gedaan.
Twee jaren zijn intusscben vervlogen; mijn verloftijd is thans,
in November, 1851, verstreken. Mijne bezigheden hebben echter
een grooteren omvang verkregen en aan het bewerken eener kaart
van Java moet nog de laatste hand worden gelegd.
De regering heeft goedgunstig mijn verloftijd met een moeson
verlengd.
Vöör nog de zon, die thans bare matte stralen in eene schuinsche
rigting op de met sneeuw bedekte velden van Nederland werpt,
doch die bijna loodregt boven uwe hoofden gloeit, — vöör zij
zieh andermaal naar de zuidzijde des aequators zal wenden, boop
ik het geliefde Java weder te zien.
Levendig is mij het beeld bijgebleven der wouden, die ginds
met eeuwigdurend groen zijn versierd, der duizenden van bloemen,
wier liefelijke geur nimmer verzwakt; met het oor mijns geestes
hoor ik den zeewind ruischen door de bananen en door de toppen der
palmen, — verneem ik het donderend geplas der watervallen, die
in het binnenste des lands van hooge bergwanden nederstorten; —
het schijnt mij toe als adem ik de koele morgenlucht in, als
treed ik voor de gastvrije hut der Javanen, terwijl nog eene diepe
stilte rust op de oorspronkelijke wouden, die mij van rondsomme
insluiten, — hoog hoven mij in de lucht ijlen zwermen van
Kalong's klapwiekend terug naar de landstreek, waar zij des
daags hun verblijf houden, — allengskens komt leven en beweging
in het loofgewelf der wouden, paauwen heffen hun luid
gekrijsch aan, apen hervatten hun levendig spei en doendeecho's
der bergen ontwaken door hun morgenlied, — duizenden van vogelen
vangen hun gekweel aan en vóór nog de zon den oostelijken hemel
kleurt, gloeit reeds de majestueuze top van gindschen berg in goud
en in purper, — uit die hoogte bükt hij mij aan als een van
ouds bekende, — mijn verlangen klimt en reikhalzend zie ik uit
naar den dag, waarop ikzal kunnen zeggen: zijt gegroet,gij bergen!
Leiden,
November, 1831. DE SCHRIJVER.