
I
94
iioordelijke helft door de hoogvlakteii der Balta-landen en verder
zuidwaarts door het groote parallel-dal van Midden-Soemaira,
waarvan de doorsnede tevens het profiel daarstelt der grootsle,
noordelijke helft van den weg, welke zieh onafgehroken voortzet
van Padang tot aan Tohing.
J)it dal strekt zieh uit van den bergrand,die noordwestwaarts
van Bondjol oprijst, tot aan den zuidelijken voet van den G.-Loehoe
radja en ligt ter wederzijde tusschen hergketenen ingesloten.
De hergketen, op de kaart aangeduid, welke oprijst boven
den dalhodem , — de wegdoorsnede, die wij hehhen afgeheeld ,
— is de zuidivestelijke keten; zij ligt derhalve digterhij den
beschouwer dan het dal, hetvvelk aan hären tegenovergestelden
voet grenst. Over de lager liggende streken en door de openingen
in deze keten, waardoor zieh rivieren een uitweg hehhen gebaand,
ontwaart men gedeelten van de noordoostelljke keten,
welke aan gene zijde van het dal oprijst en ligter geschaduwd is
geworden.
Die bergketen, door ons op de kaart voorgesteld, welke tusschen
den Goenoeng-Merapi in den G.-Salasi oprijst en zieh hoven den
dalgrond vei'heft, is insgelijks de znidwestelijke keten, — zij ligt
derhalve aan deze zijde van het dal; door haar is h e t , dat het dal
van de kustvlakte van Padang wordt gescheiden. De G.-Ophir ligt
insgelijks aan deze zijde der lijn van doorsnede, naderhij de zuidwestkust
en bijna geheel geisoleerd. Ook de G.-Singalang moet
de beschouwer zieh voorstellen als digterbij hem gelegen dan
de doorsnede van het platean van Agam, dat zieh aan gene zijde
van dien berg hevindt.
Reeds hij den eersten, vlugtigen blik, welke op de kaart van
dit gedeelte van Soematra wordt geslagen, valt het in het
oog, dat de hergtoppen, de kegelvormige spitsen, in de rigting van het
noordwesten steeds kleiner worden, in aantal afnemen, totdat zij
eindelijk, te rekenen van den Goenoeng-Loehoe radja ,hijna geheel
en al verdwijnen , terwijl daarentegen de vlakke vorm der bergen,
de uithreiding der ketenen in de zone van 3 á 4000 voet en de
overgang tot horizontale vlakten, meer en meer de overhand verkrijgen.
Naar mate de geisoleei'd oprijzende kegels, — welke als het
I
95
voornaamste kenmerk mögen beschouwd worden van het landschap
in Oost-Java, — i n hoogte afnemen, des te raeer rijst hier, in
noordelijk Soematra, de basis waarop zij rüsten, het gansche
land wordt hooger, verkrijgt eene raeer effene gedaante en vormt
hoogvlakten, welke, uithoofde zij slechts ingesloten zijn tusschen
läge randgebergten, een meer continentaal landkarakter bezitt
e n , hetwelk voornamelijk eene kenmerkende eigenschap is der
Balta-landen.
Tusschen deze centraalvlakten of hoogdalen der Batta-landen en
de kust, namelijk, de zuidwestkust, worden echter eene menigte
hergketenen gevonden, welke het verkeer met het hinnenla'nd
in eene hooge mate bemoeijelijken, ja, waardoor het aanleggen
van goede wegen, naar het binnenland, in vele streken
onmogelijk wordt gemaakt, uithoofde zeer steile en diepe
dalen deze hergketenen vaneenscheiden. Ten einde den lezer ook
met deze hergketenen, welke steeds in hoogte afnemen, naar
mate zij digterhij de kust zijn gelegen, nader bekend te
maken, zoo deel ik alhier het proiiel mede van den weg, die van
Siboga naar Silindong voert. Deze weg loopt van Siboga, welk
oord aan debaaivan Tapanoeli ligt, eerst IbOO voet hoogopwaarts
tot aan de nok der eerste bergketen; van dat punt daalt hij 800
voet nederwaarts tot in het dal van Bönong dölog,(l) rijst danop
nieuw 1640 voet tot aan den eersten bergpas, doorsnijdt vervolgens
een klein tusschendal en bereikt alsdan een tweeden bergpas,
welke ter hoogte van 2470 voet hoven den spiegel der zee ligt.
Van dit punt af loopt de weg nu eens op, dan nederwaarts over
drie steile hergketenen, henevens door 800 ä 1000 voet diepe
dalen, tusschen dezelven gelegen, en waarin de groote beken Aik-
Loeboe sikam, — Batoe boesoer, — Sopo hoehoem a en 6 al hruisend
nederwaarts strooraen. Uit de laatstgenoemde dalkloof rijst
de weg andermaal opwaarts en voert hij den reiziger door een zeer
oneffen lioogland nu op, dan nederwaarts over Goding enPanoadjih,
naar zijn hoogste punt, hetwelk aan de tegenovergestelde helling
van den G.-Mertimpang is gelegen en eene hoogte van 4200 voet
(1) De ö heeft een gelijken klank als in het Fransche woord comme.
[' Í
VL
f L-;