
" -f
ir'
il'
Tsveodo zone. 370 Uitgostrekllicid.
streken, die binnen eene uilgestrektheid van verscheidene inijien
slechls ecn geringen graad van helling hebben. Overal elders op
Java, behalve in de zoo even genoerade Preanger-Regentschappen,
rijzen slechts enkele toppen of jukken der zuidelijke neptunische
geborgten hooger dan 2000 voet, en deze bezitten slechls eene
geringe uitgestreklheid ; ook in West-Java behooren alle andere
streken in deze zone tot de hellingen der vulkanische kegelbergen,
waartusschen slechts een enkel groot plateau, een gevuld meerbekken
— het plateau van Bandong — wordt gevonden, dat ter
hoogte van 21 à 2200 voet ligt. Voor zoo verre het zieh horizontaal
uitstrekt, bedraagt zijne breedte, in de rigting van het noorden
naar het zuiden, 10 à 12 en zijne lengte, van het oosten naar
het Westen gerekend, 20 minuten en, indien het westelijke gedeelte
— het distrikt Rongga — er hij wordt gerekend, dan moet
zijne lengte op 28 à 50 minuten worden gesteld. Wat betreft de
dalbodem van Garoet, deze rijst slechts in zijn zuidelijk gedeelte
hoven 2000 voet. Vulkanische, deels vlakke hooglanden, uitmuntend
door vruchtbaarheid, omringen echter in dit gedeelte van
Java ter hoogte van 5700 à 4500 voet den zuidelijken voet der
bergen G.-Malawar, AVajang en Pepandajan, de eenige plateaux
op Java, welke in deze zone zulk eene aanmerkelijke uitgestrektheid
bezitten. Zij zijn beschaduwd door wouden, die reeds sederi
vele eeuwen hunne vermolmde zelfstandigheden hebben vermengd
met de vruchtbaarste vulkanische aarde. Men werpe een blik op
de hooglanden en plateaux van Pengalengan en Tjikatjang, afgebeeld
op de hoogle-kaart n°. IX. Hiertoe behoort insgelijks de
zuidelijke voortrap van den G.-Tangkoeban praoe : Lembang, te
worden gerekend.
2 í v í t m a í 0 g t r A } í ! t Í 0 c f t i í jsrcíteí^.
Te rekenen van de benedenste tot aan de bovenste grens dezer
zone vermindert de d rukkins der l u c h t 27, 84 Par. lijnen,
dat is, de kwikzuil daalt in den haronieter van 512,00 tot op
ü ä ä i
1 |!
Tu'oodc 7.0110, 371 Klimaat.
284,16"'; van het zeestrand tot aan de bovenste grens bedraagt de
vermindering äl,84"'. Wat betreft den tijd, waarop de harometer
het maximum en minimum teekent, de groottevan het dagelijksche
verschil, zoo mede de jaarlijksehe afwijkingen, ten dezen opzigte
worden tot aan de bovenste grens dezer zone geene veranderingen
waargenomen, die in aanmerking verdienen te komen. De onregelmatige
afwijkingen in de drukking der lucht, welke binnen
een kort tijdsbestek plaats grijpen en die ontstaan ten gevolge van
de steeds afwisselende mate van vochtigheid des dampkrings, van de
vorming van hydrometeoi-en, of wanneer twee luchtstroomen, die in
eene tegenovergestelde rigting waai jen, elkander ontmoeten en beurtelings
de overhand verkrijgen, deze afwijkingen zijn in deze zone
talrijker dan in de vorige, doch bedragen zelden meer dan ééne lijn.
De TEMPERÄTuuR DER LUCHT daalt van 18,8S tot 15,00° R.
(25,7 tot 18,7° G, of 74,5 tot 65,7° F. ; op eene verticale uitgestrektheid
van 2500 voet beeft er derhalve eene vermindering plaats van
5,85 graden R. —• Te rekenen van het Strand der zee tot aan de
bovenste grens dezer zone, derhalve voor eene luchtlaag, die eene
loodregte hoogte heeft van 4500 voet, bedraagt deze vermindering 7
graden R. — Het verschil tusschen de temperatuur van den dag
en van den nacht is even groot, op de bergvlakten daarentegen is
zulks grooter dan in de vorige zone, terwijl het tijdstip, waarop het
dagelijksche maximum der wärmte invalt, algemeen genoraen in
deze zone iets vroeger mag gesteld worden dan in de vorige. De
veranderingen in de temperatuur gedurende den loop des dags
worden menigvuldiger, hebben sneller plaats naar gelang men
hooger stijgt en men de werkplaats der wölken meer en meer
nadert, de regen wordt sterker en de electrieke verschijnselen,
vvelke er mede gepaard gaan, verkrijgen meerdere intensiteit.
Bijna elken namiddag woeden aan de hellingen der bergen de
hevigste onweders. (Zie lager.)
VOCHTIGHEID DER LUCHT. Dc íuvloed, wclko do warmtograad
en de vochtigheid der lucht uitoefenen op het karakter der plantbekleeding,
is veel grooter dan die, welke de drukking des dampkrings
daarop te weeg brengt. Zulks is van dien aard , dat door de
vochtigheid des dampkrings aan de physiognomie van meer dan
i
3' i