
Kcrstc zone. 556 Twaal fde gebied.
fri,.
i
' r ;
gcvonden, — Wi n i n g (of Kemoeiioeng) : Plerocymbium javanicum
Bcniiott (Sterculiaceae), — K a l a k : Saccopelalura Horsfieldii
itoiiiett (Anonaceae), in Midden-Java, — We n o n g : Telrameles
nudiilora ii. Br. (Dalisceae), een hooge boom, die door zijn volslagen
gemis aan biaderei], gedurende zijn bloeilijd, de blikken des
reizigers in Oosl-Java tot zieh I rekt , want alsdan onlwaart hij
niels dan kale , kromme lakken, die allen in groote, veelvuldig
verlaklc Lloempluimen eindigen — en bovenal de beruchte giftboom
(Poön-) Oepa s m., An l j a r j . , Antiaris toxicaria Lesch. (Arlocarpeae),
die in bet zuidelijke gedeelte des eilands -van Madioen
lol aan Banjoe wangi groeit , doch slecbts hier en daar geheel
afzonderlijk in de wenden voorkouit ; wat betreft den habitus van
zijn ziiilvormigen stara, die aan zijn voet van straalvormige lijslen
is voorzien, len dezen opzigte onderscbeidt hij zieh in geenen
deele van andere boomen , evenmin als znlks bet geval is raet betrekking
tot zijne ronde loofkroon of zijne takken, die met eene
menigle varens en andere parasietplanten zijn bedekt; in
vroegeren tljd koesterde raen allerlei overdrevene denkbeeiden van
de giftige eigenschappen van het raelkachtige sap van dezen boom,
terwijl er in tegendeel Artocarpeen en Strychneen op Java worden
gevonden, die een veel scherper, giftiger melksap bezitten dan
deze boom. (1)
Mogten sommige lezers, die met de innerlijke gesteldheid van
een tropisch oorspronkelijk woud nog niet bekend zijn, zieh welligt
voorstellen, dat zij zonder hinder tnsschen de stammen der
vroeger opgetelde boomen zonden kunnen heenwandelen, zoo raad ik
hen aan, indien zij te eeniger tijd een dergelijk woud wenschen
te bezoeken, om eene voorhoede van minstens acht goed gespierde
Javanen vooruit te zenden; gewapend met hakmessen , moeten vier
hunner met al de kracht huns arms links en regts op het kreupelhout
inhakken, terwijl de vier anderen de afgekapte takken op
zijde werpen of met den voet vertreden, en de eersten aflossen,
| n s
(1) Ve^gelijlí over Antiaris toxica r i a , Leschenaul t in de Ann. du Mus. d'hist. nat. t.
XVÍ , p. 478, tab. 22, en Horslield in de Ve ihaud. v. h. Batav. Genootsch. t. VI I , on
Piantae jav. r a r . , Par s I. p, 52, tab, X l l l .
. L.
líorslc zoiic. 01) / Twaal ldc gebiiid.
zoodra zij door vermoeijenis genoodzaakt zijn dien arbeid te staken.
Baant men zieh op die vvijze een päd door het wild ineengegroeide
kreupelhout van het woud, dan kan men in een nur
tijds, indien alles goed g a a t , eenige duizend voet ver vooruit komen
— en heeft men tevens tljd in overvloed de bloemen der
afgekapte struiken te verzamelen of den kijker naar de toppen
der boomen te rigten, ten einde te zien welke in bloei Staat.
Onder de s t v i t i k c u of kleinere boompjes, die het kreupelhout
vormen, onderscheiden zieh verschillende soorten der geslachten
Guatteria, Bocagea en Polyalthia (Anonaceae), benevens Bo em-
L o e l a n : Premna-soorten. — K i p a n g b a r a : Pavetta sylvatica BI.
en P o e l a s a r i : Alyxia stellata r. et s. , spreiden hier hunne bloemen
ten toon, eiders Unona discolor viii., terwijl S e n t o k l a n t j a n :
Cinnamomum camphoratum BI., zieh door zijne glimmende bladeren
en zijn sterken aromatischen geur onmiddellijk laat herkennen
als een Laurinea. Op eelie andere plaats verheft eene kleine palm
Po ön a n j a w a r : Pinanga javana BI., zijn bladerenscherm op een
10 ä 15 voet hoog stammetje, of rijst het donkere, Arengachtige
loof van een L a n g k a p - p a lm: Arenga obtusifolia Ma r t . , boven het
digt ineengegroeide kreupelhout; de laatstgeeoemde en de Wiroe-
(Licuala) palm, de kleinste dezer familie, verwijderen zieh hoogstens
1 ä 1|- mijl van het Strand. Een meer eigenaardig kenmerk
van het kreupelhout der tropische wouden dan de vroeger genoemden
zijn de Seitamineen; mögen zij geene houtachtige, maar slecbts
kruidaehtige, saprijke planten zijn, zij veroorzaken den reiziger,
die zieh snel een päd wenscht te banen in het woud, niet te min
veel meer moeite en bezYt^aar dan alle andere struikachtige gewassen.
Zij bereiken eene hoogte van acht ä twaalf voet en meer,
verheffen hunne stengels groepsgewijs , digt nevens elkander en
vormen een woud in het woud, dat uitmunt door zijn rijkdom
aan groote bladeren en de schoonheid der bloemen, die nu eens
uit de aarde schijnen op teri jzen, eiders, tot sierlijke trossen vereenigd,
aan de niteinden der stengels voorkomen. Menigwerf Staat
de reiziger stil en bewondert hij in opgetogenheid de kleurenpracht
der gele, oranje of scharlakenroode bloemen. Het nienigvuldigst
worden hier aangetroffeii Onj e l ewo e n g : Alpinia hemisphaeÍ