
Twoeclc zoilo. 596 Ivliluaüt.
licmel gewaar worJt, die iiiet hei doukerste blaauw is geverwd,
of körte oogenblikken iiadat de lucht zieh door regen heeft ontlast
van de dampen er in aanwezig. Gedurende de drooge maanden
des jaars daarenlegen is de lucht veel minder doorzigtig; zij verloont
zieh alsdan weikleurig. — De snelle verandering, welke in
den dampkring ten opzigte van zija vochtigheidstoestand somlijds
op een en denzelfden dag plaats grijpt, zal b. v. uit den volgenden
psychrometerstand hlijken, vs^aargenomen te Pengalengan, den
jsten Maart, 1847.
ti
MAART.
HET UÜH
PSyCIinOMETEH.
VAN DEN DAG.
Droog. BevoclUigJ.
6 ure, kort
voor
zonsopgatig.
13,3 10,6 Degemiddeldeluchtdrukking
op nul graden
gereduceerd, Jjedroeg
op dezen dag
1. 2. 17,3 15,0 285,49 Parijsch.lijQen.
6 ure, kort
na
zonsondergang.
14,3 14,0
2.
6 ure, kort
voor
zonsopgang.
13,8 13,8
M
ft
i'
I
«I s
C
De hetrekkelijke vochtigheid der lacht, die des morgens slechts
68 ten honderd had hedragen, was derhalve des avonds van
denzelfden dag reeds tot 96 gestegen, terwijl de lucht op den
daarop volgenden morgen geheel en al niet waterdamp {— 100)
was verzadigd.
Vo. Die streken, — dalen, hoogvlakten, — welke in het hinnenste
gedeelte des eilands gelegen en menigwerf aan alle zijden
door hooge bergen omringd zijn, genieten een zeer bestendig
klimaat, waarvan de regelmatigheid der dagelijks zieh herhalende
meteorologische verschijnselen de verwondering des beschouwers
in cene hooge male wekt, Een dergelijk oord zal ik kiezen,
ì;
fflT-rflIMfiffñTi mám
Twocde zone. -,97 Klimaal.
len einde den dagelij kschen gang der verandering en en
verschijnselen in den dampkring te malen. — Wij bevinden
ons in Augustus (1845j te Nègara wangi, ter hoogle van 3770
voel aan de zuidelijke belling der noordelijke keten van Bandong,
van waar wij onze blikken kunnen laten weiden over het gansche
21 à 2200 voet hooge plateau van Bandong, mei zijne omringende
geborgten, wier zacht glooijende hellingen zieh tot 5, ja, bijna
8000 voet hooge toppen verheffen. Zij sluiten bel plateau aan alle
zijden in. Het is een heldere avond, alle sterren fonkelen aan
den hemel en de blanke stralen der maan verlichten het plateau.
Geen luchttogtje, hoe gering ook, wordt men gewaar, geen
spoor van nevel laat zieh ontdekken. Stil verstrijkt de nacht. Op
den daaraanvolgenden morgen rigten wij onze blikken andermaal
naar het lager gelegene plateau en wij zouden wanen daar beueden
ons in de diepte de oppervlakte van een uitgestrekt meer
te aanschouwen. Het geheele plateau is met een nevelhleed overtogen,
waarvan de oppervlakte aanvankelijk eene witachtig-grijze
kleur heeft, die echter in een verblindend wil overgaat, zoodra
de opgaande zon bare stralen daarop nederschiet. Na de helderste
(koudste) nachten verloont deze kleur bare grootste wilheid, is
de nevel het diglst en ligt hij , tot aan den voet der bergen, over
het gansche plateau uitgestrekt, dat eene lengte heeft van 7, en
eene breedte van 3 geographische mijlen. Alsdan verheffen zieh
slecbts zeer weinige boomen der dorpsboschjes, wier hoogle loch 50 à
70 voel bedraagt, met hunne toppen hier en daar boven de nevellaag;
zij vertoonen zieh als zwarte punten, als het wäre klippen,
die boven den Spiegel van een meer uitsteken. Na minder heldere
nachten dekt de nevel slechts het zuidelijkste, laagste gedeelte van
het plateau, dat aan den voet des G.-Malawar grenst, als mei
een enkel dak, terwijl het hoogste, noordelijkste gedeelte der vlakte
slechts met afzonderlijke nevelstrooken is bekleed, waardoor zieh
de donkerkleurige dorpsboschjes allerwege laten bespeuren. Het
tijdstip van het ontstaan dezer nevelen liei zieh waarnemen bij
helderen maneschijn; het had plaats ten 5, oi- ure en wel
het eersl in de zuidelijkste, laagste streken, doch de laagbedekte
^ h
ir
('fi,
i'
ì
; ' Í
jirv
^ •1 1" i• . 1
• • \