
; i ^ i
«
I' i"
a .
Tweede zone. 448 Tweede guhied.
praclit van huniien groei en de niajesleit van vorinen, boven al liel
andere gebooinle uitmunten. Niet slechts de llasamala's, maar insgelijks
bet meerendeel der overige boomen dezer zone, bebben een
suilvomiigcn Slam en dit is voornamelijli bet geval met de opgenoemde
«reusacbtige» boomen; bet is in een veel uitgestrelileren
zin bet kenteeken dezer tvveede dan der eerste zone, waarin
Ficus-soorten de overband bebben, ja, dit is zelfs nog bet geval
in de benedenbelft der derde zone, alwaar bijna geene vijgenboomen
worden aangetroilen.
Moeijelijk is bet te beslissen, welke boomen in Midden- en in
Oost-Java in deze zone de overband bebben, uitboofde in die gedeelten
des eilands geene Rasamala-boomen worden gevonden, in
de zone van 2 ä 4i duizend voet geene hooglanden voorkomen
en de wouden, welke de bellingen der geisoleerde kegelbergen in
deze zone in voormaligen tijd bescbaduwden, te rekenen van den
G.-Dieng, bijna gebeel en al zLjn uitgeroeid geworden. Slechts aan
de oostelijke en zuidelijke zijdedes G.-Idjen, Rantö, Raon en voornamelijk
aan de zuidelijke zijde des G.-Semeroe worden wouden gevonden,
waarin de bijl nog geene verwoestingen heeft gemaakt,
doch die van tijd tot tijd door vulkanische uitbarstingen gedeeltelijk
zijn vernield geworden. Aan de zuidelijke zijde des G.-Semeroe
groeit in plaats der Rasamala-boomen, die in West-Java
worden gevonden, eene kolossale gra^soort, eene Rambusa, ter
hoogte van 60 ä 70 voet, waaruit daar ter plaatse gansche wouden
in deze tweede zone bij uitsluitingbestaan. Hetonophoudelijke
gekraak der over elkander schuivende bahnen, die door den wind
ginds en herwaarts worden bewogen, treft voortdurend het oor
des reizigers bij het voortzetten van zijn togt door deze Ramboeswouden,
terwijl bij zijn päd allerwege versperd ziet door duizenden
van omgevallene halmen, die eene doorsnede van | ä 1 voet bebben
en op den bodem in allerlei rigtingen verstrooid op en over elkander
liggen. Eene bedomple lacht vervult het woud en de bodem
is door de verrotte halmen in een papachtigen modder herschapen.
Op den G.-Kawi en Idjen beb ik deze Ramboes-soort insgelijks
aangetroffen, doch nergens vond ik zulke kolossale halmen als op
den G.-Semeroe; ik ben niet in Staat de botanische beslemming
Tweede zone. 449 Tweede gebied.
dezer Ramboes-soort op te geven , aangezien ik ze niet bloeijend
aangetroffen heb; de lezer vergelijke daaromtrent de ll'ie afdeeling,
bladz. 718, 766 en 1005.
JLianen. In geene andere zone kenmerkt zieh het oorspronkelljke
woud door zulk een rijkdom aan slingerplanten, voornaraelijk
groote, houtachtige lianen, Cissus- en Calamus-ranken, als
hier in deze tweede zone. De lezer herinnert zieh, dat in deze zone
de meeste regen valt, dat onweders zieh bijna dagelijks er in
ontlasten, die, in verband met de temperatuur des dampkrings,
welke hier nog immer een vrij hoogen graad bezit, — zij bedraagt
aan de benedengrens der zone gemiddeld 18,8° R. en aan de bovenste
grens 15,0° R., — ongetwijfeld invloed uitoefenen op het
plantenrijk, dat zieh hier op eene meer krachtvolle, kolossale
wijze ontwikkelt dan in eenige andere zone, en, dat gelijk vroeger
reeds door mij werd aangemerkt, waarschljnlijk hier degrootste
verscheidenheid van vorraen onder de boomachtige gewassen bezit.
Aroi kibarera lalaki en tjoedjoek : Cissus dichotoma en papillosa
Bi., vormen met hunne boutige, oneffene, hoekig gespletene,
ruwe stengels verbazend dikke ranken, die als touwen tot
in de toppen der hoogste boomen opklimmen, van waar het jeugdigere,
nog kruidachtige gedeelte der slengels, waaraan de
bladeren en de ])loemen groeijen, in guirlandes naar beneden
hangt; menigwerf ziet men er, die eene lengteJiebben van een
vijftigtal voeten en door den wind al scbommelend ginds en herwaarts
worden bewogen. Voornamelijk Cissus papillosa is een reus
onder de soorten van dat geslacbt. Zijn houtachtige stengel bereikt
de dikte van eene mansdij en verheft zieh hier ter hoogte
van 100 voet nevens een boomstam in eene volkomen lijnregte
rigting, verticaal en strak gespannen ; eklers daarentegen groeit
hij in eene schuine rigting tusschen het geboomte en heeft zieh
in hunne loofkroonen zoo stevig vastgezet, zieh met zulk eene
menigte takken er aan gehecht, dat 2, ja, 3 Javanen , wanneer
zlj met hunne gansche zwaarte aan dergelijke ranken gaan
hangen, niet in Staat zijn ze los te rnkken. De houtachtige zelfstandigbeid,
waaruit zij bestaan, is echter zoo poreus, zooweek,
dat men ranken ter dikte van eene mansdij met een enkelen houw
2 9
irg;