
i i' i 'i ii
t ^ -
i^v J M i
i ; -«>1
' > i Ji i
f liiW ^
. •••
uä
J } ^ »
liüi'ste zone. 528 Neaends gebied.
de kronkelende, grijze, gladde worlelen der vijgenboomen van den
top der rotsen afwaarts dalen; vast omknellen zij het gesteenle ,
zij dringen alle holten en gaten binnen en bij het toenemen van
hunnen wasdom doen zAj het met onweerstaanbare kracht vaneensplijten.
Vele der blokken, die op deze wijze werden gevormd,
worden eindelijk geheel en al losgemaakt en zoiiden naar beneden
störten , wäre het niet, dat zij door de wor telen, die er oin heen zijn
gegroeid, werden vastgehouden. Op gelijke wijze ziet men dikwerf
eene Ficiis gibbosa of benjarainea, die wortel heeft geschoten op
de tinne van een alouden Hindoetempel, waarvan zij de kiibieke
steenen, waaruit deze is zaämgesteld, allerwege met een vlechtwerk
heeft omgeven; ja, die wortelen sluiten zoo vast om
het gesteente , dat zij er den vorm naauwkeurig van aannemen;
daarbij strekken zij zieh uit in de breedte, verkrijgen
een platten vorm, anastoraoseren herhaaldelijk met elkander en
omsluiten eindelijk vele steenen en standbeeiden als met een koker.
(Vergelijk de IP«' afdeeling bladz. olS.) — Vele dezer kalkrotsen
zijn volkomen kaal, geen spoor van teelaarde wordt op bar e oppervlakte
aangetroffen en niettegenstaande hiervan zijn zij met weelderig
nevens elkander groeijende, reusaehtige vijgenboomen bedekt,
wier wortelen in het gesteente dringen en tot in de holen reiken,
die gewoonlijk in het binnenste gedeelte der kalkbanken worden
gevonden. In deze holen vindt men tallooze zwermen vledermuizen,
L a l a i door de Soendanezen geheeten , Pachysoma-, Rhinoloplius-,
Vespertilio-soorten, benevens Nycticejiis Temminekü Horsf. , ja,
menigwerf worden verschillende soorten in hetzelfde hol aangetroffen;
zij klemmen zieh vast aan het geweif van het hol en
laten van daar hunne uitwerpselen op den bodem vallen. In die
holen heerscht een ammoniakalische, doch eigenaardige stank, Op
de laagste plaatsen des bodems, zoo wel van dergeUjke holen als
in de tempelruinen van Midden-Java, ligt deze mest als een dikke
pap opgehoopt en hieruit wordt door de inboorlingen in Solo en
in Madioen salpeter bereidt. — Dikwerf gebeurt het, dat een
tijger zijne prooi naar een dergelijk hol sleept, in welks enge
spleten en nevengaten het Javasche stekelvarken , L a n d a k : (Histrix)
Acanthion javanicum Fr. Cuv., zieh ophoudt. Zijn blank, maisch
Eerste zone. 329 Negenclo gebied.
vleeseh wordt door de Javanen als eene lekkernij beschouwd. Neemt
men nu in aanmerking welk eene overvloedige dierlijke meststof
de wortelen dier vijgenboomen in dergelijke holen vinden, dan
mag men zieh niet langer verwonderen over den weelderigen
groei van het geboomte , dal de naakte oppervlakte der kalkrotsen
siert. (Zie lager.)
Bezoekt men deze kalkrotsen gedurende het middaguur, wanneer
alle dierlijke bewoners schuilen voor den gloed der brandende
zonnestralen, wanneer het stekelvarken ligt te rüsten in zijn hol
en slechts van tijd tot tijd een slang Oelar bangka : Dryophis
nasuta en prasina Sehi., door het gebladerte ritselt, en den reiziger
schrik en angst aanjaagt al is hij onschadelijk, — want er worden
hier insgelijks giftige slangen gevonden, zoo als 0 e 1 a r b 1 a n: Bungariis
annularis D. en anderen, — bezoekt men , zeg ik , dergelijke kalkrotsen
gedurende het middaguur, dan stijgen welriekende geuren
uit honderden van geopende bloemen; zij sieren het weelderig
groeijende bladerengewelf van struiken en slingerplanten, die als
een ondoordringbaar groen kleed den schedel van alle rotsen , de
spleten en tussehenkloven van alle blokken overdekken, zij schijnen
als het wäre onder den gloed der zon te dampen. Wijd en zijd
wordt de lucht, voornamelijk hier op den rotsachtigen bodem,
door de Chavica oiiieinarum gekruid.
Een gezigt op dergelijke kalkrotsen , die met slingerplanten en
kleine struiken op de weelderigste wijze zijn bekleed,doch waarop
echter geene groote woudboomen groeijen, hetzij dat de omvang
der rotsoppervlakte te gering is of dat het vroeger aldaar aanwezige
geboomte is geveld geworden, -— vindt de lezer afgebeeld
op de platen Goenoeng-Gamping en Goenoeng-Skvoe, beide behoorende
tot den atlas van dit werk. De G.-Gamping verheft zieh in
eene bebouwde vlakte, waarvan het woest liggende gedeelte
slechts is bedekt met körte grassoorten, terwijl daarentegen hoog
opgeschoten Alang alang-gras alle dalen en tusschenruimten bekleedt
der bergen, die den G.-Sewoe vormen. (Zie de hiertoe behoorende
ophelderingen aan het slot van dit gebied.)
De hoog groeijende wouden van vele Icalksteenrotsen. Alle hoog
rijzcnde kalkrotsen, welke een grooten omvang hebben, zijn op