
i J
a;'
a*
k
I ' A M ' s l O 7.0110. 5!54 Twaalfdo gebiod.
cene hoogtc van 50 voel bcrcikcn, waarlusschcn men heeii kan
wniulclcn cn die slechts van boven door middel van liorizonLaal
uitloopende, sjieekvormigc takken niet elkander ziju verbonden,
ZOO zijn de stammen van onde boomen van deze soort gevormd
iiit cene voreeniging van al dezc znilen, die als verbazend dikke
louwen zijn ineengedraaid; deze zaamgevlocblene slamnien worden
booger op allengs dunner, verkrijgcn naar den top toe meer en meer
de gedaante eener zuil, zij verbeffen zieh zoo verbazend hoogen bet
loofdak, betwelk ben dekt, heeft zulk een grooten omvang, dat
zLj onder de kolossaalste boomen mögen gerangscbikt worden.
Steeds groeit deze boom afzonderlijk in deze wouden, doch bet
meest wordt bij in die van Zuid-Bantam aangetroffen; overal tuaar
hij zieh verheft, doet bij den reiziger van verbazing slilslaan,
want bij vertoont niet slechts den zoo zonderlingen, als uit
honderden van verscbillende stammen in elkander gedraaiden
vorm van den vijgenboom, maar hij bereikt levens de kolossale
hoogte der Rasamala of der Dipterocarpns-boomen. Zoo ver
men zonder ladders kan opklauteren tegen de dooreengebogene
zuilen of tonwen, die zieh booger opwaarts tot m» enkelen stam
vereenigen, ziet men allerwege dwars gerigte, gapende wonden, of
de lidteekenen er van, die er met bet bakmes in zyn gemaakt.
Want zelden gaat een Javaan voorbij een dergelijken boom,zonder
een geringen voorraad gom elastiek te verzamelen, deels tot eigen
gebruik, deels ten verkoop op de eerste markt, waar hij aan>
komt. Zoodra men een houw met bet bakmes in den boom beeft
gedaan, vloeit er een stroom van dik, kleverig melksap uit, dat
overgaat in eene veerkrachtige gom, zoodra bet eenige oogenblikken
aan den invloed der lucht is blootgesteld geworden; aanvankelijk beeft
het een witachtigen, eenigzins in bet vleeschkleurige overgaanden
t i n t , die allengs donkerder en eindelijk roodachtig bruin wordt.
Daaraan is het , dat de boom zijn naam (Poön-) Karet of Kelelet
ontleent. Is bet verdikte sap nog kleverig, zit bet nog aan den
boom zelven vast, dan worden kleine brokken er van aan een gevoegd,
waaruit knobbelachtige, rekbare touwen worden vervaardigd, die
men tot fakkelen bezigt bij het zoeken van vogelnestjes in de holen,
waarvan wij vroeger beb])en gesproken.
mm
Jier.ste zone. 5ÖÜ •l'waallllc gehicd.
Nadat ik de alhier opgetelde boomsoorten als physiognomische
hoofdvormcn der schaduwrijke, tropische, oorspronkelijke wouden
dezer eerste zone op den voorgrond heb gcsteld, zal bet wel ovcrbodig
mögen bescbouwd worden , den lezer aan het vroeger vermelde
te herinneren, namelijk, dat de hier door mij ontworpene
algemeene tafereelen steeds abstracte beeiden zijn. Ditzelfde geldt
voor alle scbilderingen der verscbillende zonen, welke onder
A zullen worden medegedeeld, en heeft zoowel hetrekking op boomen
en struiken, als op kruidachtige planten. Niet ligt toch zal
men in een of ander gedeelte van het woud, dat eene uitgestrektheid
heeft van een of van een half uur,«; de opgenoemde boomen
aantreifen, maar hier zullen deze, eiders weder andere soorten
de overhand hebben, ja, menigwerf zal men zijnen togt mijlen
ver voortze'tten, zonder dat deze of gene der opgenoemde soorten
wordt gevonden, terwijl zij daarentegen in andere oorden van
hetzelfde physiognomische gebied veelvuldig worden aangetroffen.
Naar het vroeger medegedeelde plan worden hier slechts geographisch
physiognomische typen geschetst, want de rijkdom der flora
van Java aan bloemdragende, phanerogamische planten is zoo groot, —
naar mijne schatting worden er 5S00 verscbillende soorten gevonden
(zie Noot 6), — dat men zieh, algemeen genomen, verzekerd
kan bouden in een gedeelte van een Javasch woud, dat eene
middellijn heeft van eene halve mijl, wel is waar niet steeds en
niet op alle plaatsen de door mij opgenoemde soorten, maar daarentegen
een veel grooteren rijkdom, een veel grooter tal van soorten
aan te treffen, hetzij van boomen, struiken of lianen, dan het
aa7ital bedraagt dergenen, die ik beb opgeteld. — En wat betreft
de kruidachtige, benevens de pseudo-parasietplanten, die op de
boomen groeijen, de Orchideen , varenkruiden , mossoorten, enz.,
hiervan zal ik, betrekkelijk gesproken, nog een veel geringer aantal
opnoemen, uitboofde al deze gewassen, uit een physiognomisch
oogpunt bescbouwd, eene groote overeenkomst met elkander hebben.
De volgende boogstammige boomen mögen geacht worden in
deze Zone eigenaardig in Oost-Java te huis behooren: Boeloe
ö n g k o i,: Artocarpus venenosa Zoii. et.M. die een scherp, raelkacbtig
sap heeft en in de zuidelijke streken van Pasoeroean wordt
i w r
,1 n
1
Ii'
! S , l,'-!i
H
•ii k
i-'
k