
A'ierde zone. 1)82 Eeni" gebied.
aan de spils van elke twi jg, de albastwiUe kleur der bloemen in het
oog blinkt. Deze groeijen in bloemtuilen en geven aan de kogelvormige
loofkroon dezer boomtjes allerwege dien blanken tooi,
welke nog wordt vernieerderd door het meer wilachlig dan
kopergroen koloriet der bladeren, die met een week, wollig,
viltachtig bekleedsel zijn overtogen. Het lagere gedeelte der Iwijgen
tot aan den stam of hoofdlak is bezet met doode, verdorde
bladeren, die als naalden slap afwaarts hangen; hunne bruine
kleur doet zieh des te donkerder aan het oog voor, naar gelang
het benedenste gedeelte der loofkroon meer beschaduwd is, want
hare bladeren groeijen zoo digt bijeen, dat er geen licht van boven
kan doordringen. De stam is bruin van kleur en bedekt met eene
in de lengte gekorvene en gespletene schors. (Op de plaat Goenoeng
Gede ziet men op den voorgrond een jong Sendoro-boomtje,
dat eene hoogte heeft hereikt van ongeveer 7 voet.) Stelt men
zieh de drooge, witachtig glimmende bloesems voor den geest
der kleine Gnaphalien, die in Euroiia längs wandelpaden en
grasperken worden gevonden, en denkt zieh vele duizenden dezer
bloemen ontvvikkeld in den omvang der kroon van een boomtje,
dan zal men een beeld verkrijgen dat eenige overeenkomst
bezit met de Antennaria javanica DG. (Gnaphalium javanicum
aüor.). Mijlen ver herkent men deze boomen aan hare witachtig
blinkende kleur, aan hare gekroesde, ronde gestalte,
vooral Indien zij in eene met gras begroeide Streek tusschen
donker groen gekleurde Myrica, of in boschjes van Albizzia montana
opwassen. Met verrukking rust alsdan de blik op de buitengewoon
f r a a i j e , bonte schakeringen van het groen en op de zoo verschillende
vorm en verdeeling van het loof, hetwelk dit geboomte eigen
is. Zijn zij daarentegen volwassen, dan worden de stammen
krommer; zij bereiken de dikte eener dij , en eene hoogte van 10 ä
15 voet, alvorens zij takken Schieten en de loofkroon vormen, welker
kruin zieh dan 20 ä 2 ä voet boven den hodem verheft. Menigwerf
ziet men duizenden dier oude boomen gi'oepsgewijs, digt nevens
elkander staan. Treedt men een dergelijk Antennaria-woud binnen,
dan bespeurt men een reuk van vermolmend hout; de bodem istwee
voet hoog bedekt mel digt dooreengegroeide planten , als Alchemilla-,
Vicrdo zone. Eenig gebicci.
Plantago-, Viola-, Galium-, Lycopodium-, gras- en loofmos-soorten
en is daarbij immer vochtig; de stammen zijn allerwege bedekt
met fraaikleurige, gedeeltelijk geleiachtige korstmossen van de
verschillendste soort, die, benevens loof- en leverniossen, allerweelderigst
vruchtdragen, terwijl ellenlange Usneen met groote,
schildvormige apothecien aan alle jeugdigere twijgen hangen.
Een dergelijk woud beschaduwt onder anderen de zuidelijke helling
des G.-Merbahoe op eene hoogte van 8000 à 8SG0 voet. Toen
ik deze schoone cryptogamische flora voor de eerste maal
aanschouwde, op zulke edele planten-gestalten als boomachtige
Gnaphalien, toen maalde zieh onwillekeurig het beeld van een
Kersfeest voor mijnen geest, waarop de geschenken, voor de kinderen
bestemd, aan jonge dennenboomtjes worden gehangen. Gelijk
zoo even werd vermeld, groeit de Sendoro-hoom hier gezellig, groepsgewijs
bijeen, vormt hi.j hier en daar kleine boschjes, die menigwerf
aan alle zijden door ander geboomte zijn omringd, terwijl
hij eiders geheel afzonderlijk, als het wäre verstrooid tusschen
andere boomen wordt aangetroffen.
Viburnum monogynum en coriaceum, benevens Hydrangea
oblongifolia BI. (Caprifoliaceae juss. Hydrangeae ßc. , Saxifrageae Rohb.)
groeijen bijna immer afzonderlijk; de laatstgenoemde is een boomtje,
dat eene hoogte bereikt van 20 à 2ä voet, waarvan de stam niet
zelden eene dikte verkrijgt van een voet. Zijne scherp gezaagde,
van onderen witkleurig viltachtige bladeren worden een voet lang,
de takken eindigen in groote bloemtuilen, waarvan de onvruchtbare,
buitenste bloembladeren door hunne helder gele kleur
tusschen het gehladerte in het oog vallen.
In grooter aantal dan de zoo even genoemde boomen komt hier voor
G a m e l a n d i n gan : Albizzia montana Benth. (Inga montana jungh.,
fam. Legiiminosae), — die menigwerf gezellig groeit. Deze
fraaije Acacia wordt in deze vierde zone over het gansche eiland
aangetroffen en is tevens de eenige, welke Java in deze
zone bezit. Zij gelijkt in zoo verre op de Antennaria, dat
zij nu eens geheel afzonderlijk tusschen ander geboomte, dan
weder in zulk een aantal en zoo digt nevens elkander opgroeit, dat
geene andere boomsoort er tusschen gedijen kan en over cene
1- ;!
i
'•f
' '' f
Ii