
ICersle zone. 520 Acblslo gobieil.
ft _ (i
IT
•Í I
lopliylus-soorten, die kleine lioschjes voriiien , in wier loof eene groole
menigle fraaije, roodachlig geldeimle Hemipieren, namelijk, Huechys
incaniala Gerv. en andere soorlen van dit geslacht rondfladderen.
Wandelt men des avonds in het rond lusschen dergelijke boschjes
in de nabijheid van beijouwde streken, lusschen tiünen en
hunne heggen, welke mel Poeloengan j., Bondot s. : Gardiospernium
Halicacabiim l. , doorvlochlen zijn, of waarin Seroni:
Urtica cymosa Hassk. , Daon galel : Urtica ovalifolia bi. en Poeloes:
Urtica stiniulans l. üi , een digt, brandend Maderenweefsel vornien,
dan bespeurt men menigwerf een vuilen renk, doch te vergeefs
zoekt men naar eenig rottend dierlijk overblijfsel, dat men in de
nabijheid waant te vinden. Verholen lusschen het slruikgewas
verheft hier en daar Kembang aljoeng of bangkö : Amorphophallus
variabilis , zijne bloemkolf op een langen Schacht en deze
verspreidt een reuk als van krengen. Is de grasbodem hard en kleiachtig,
dan vindt men in dergelijke, len deele behouwde streken sorawijlen
nog Iwee andere groole en fraaije Aroideen, namelijk, Kembang
b a l o e l ofilus: Amorphophallus giganteiis en campanulalus Decaisn.,
die hier en daar lusschen de struiken opgroeijen. — Wanneer de
nacht met zijne schaduwen het aardrijk dekl, laal men zieh door de
Vrees voor üjgers niel lerughouden cm de koele avondlucht le genieten
en zijne wandeling voorl le zelten lusschen het slruikgewas; dan
geheurt het van lijd tot lljd, dal het angstgeschrei wordt gehoord
van een arm hoen of van eene eend, en dat een Ma l j a n Ijongkok:
Linsang gracilis Horsf, of een Herpestes javanicus Horsf. wordl bespeurd,
— beide kleine roofdieren, die veel overeenkomst hebben
met een marler, — tei'wijl zlj met hunne prooi in denbloedigen
muil snel voortijlen door het slruikgewas. Menigwerf ziel men
een Leguan, Monitor bivitlatus Kuhi, wiens roofzuchtige plannen,
om hier of daar een hoenderhok hinnen le sluipen,
verijdeld zijnde, in allerijl wegvlugl en snel gelijk een hagedis
voorlkruipt om zieh in zijn ander elemenl, in hei water eener
nabij gelegene rivier, aan zijn vervolger te onttrekken. Even walgelijk
, krokodilachlig , als het uiterlijk van een Leguan is , die 3 ä
4 voel lang worden, zoo wil en smakelijk is hun -vleesch, dal
door Chinezen en Javanen als eene lekkernij wordl geroemd.
i ' . ;
i •
H
Eersto -ione. 521 A c h u l e "ebietl.
De grassoorten, die tot worden gebezigd en tot
dal einde gesneden en in de dorpen worden gebragt om als voeder
voor paarden van Javasche hoofden en van Europeers te dienen, (1)
groeijen meer bijzonder op vochtige, beschaduwde plaalsen en aan
den oever van beken en poelen. Het zijn voornamelijk versclieidene
soorlen van Paspalum en Poa (Djoekoel), wijders Wawaling
i a n : Puirena quinquangularis Hassk., en VVawateran : Spartina
púbera Hassk., die in ruimen overvloed groeijen op den rand van
rijstvelden , zoo mede op vette gedeellen des bodems , waar het
vuilnis der dorpen wordt neérgeworpen. Op dergelijke, vochtige,
morsige plaatsen groeil lusschen ander vuil onkruid Balice lint
j a r : Blumea lacera, waaraan De Cand., lereerevan den bolanicus
Blume, dien naam heeft gegeven. In de uitwerpselen van buffels
pikken zwarte raven, Corvus macrorhynchus Temm.
OWDI1R-6BBIED. DE E'I.ORA DER APZONDERtl J K GROBIJENDE
STKUIKEN, DIB AAN DB I.A6BRB , DIET KORT GRAS BEWASSBNB
OBDBELTBN DER BERGHEZ.!,! NGEI N WORDEN OB VONDEW. De Struiken,
die ik hier zal opteilen, wassen, wel is waar, Iiooger opwaarts
op een meer steilen, helzij berg- of heuvelachtigen bodem
dan de vroeger genoemden, doch smelten gewoonlijk aan beider
grenzen in één met de hoofdfloi'a van dit achtste gebied. Alang
alang en kort groeijende grassoorten worden in dergelijke streken
dikwerf afwisselend aangetroffen. — Zij vormen het overgangsgebied
lusschen bebouwde streken en oorspronkelijke wouden, en
worden over de gansche uilgestrektheid van bei eiland gevonden
op de voorheuvelen, aan den voel van vulkanen, in de nabijheid
der benedengrens van wouden, waar het meerendeel dier struiken
maar vooral de Leguminosen, de 6 Desmodiumachtige struiken,
die wij het eerst zullen opnoemen, niel slechls in groolen gelale
worden aangetroffen, maar zij geven zelfs een physiognomisch karakter
aan die streken. Het zijn Uraria crinita Desv. en lagopoides
DG., met lange, wollige bloemslaartjes, — Wale toso :
Dendrolobium cephalotes Benth. , een 5 à 7 voel hoog groeyende
slruik, mei spitse, gestreeple bladeren, die aan verscheidene hergf
il'
(1) De paarden van Europeärs en Javasche hoofdeu worden gewoonlijk niet in het land
gezonden om te grazen ; dit is wel het geval met de paarden van gemeene Javanen.
1 1