
. i ,t •
210
de uitgebreidheid door ons lían geraeten worden, — zoo koester
ik in geenen decle liet denkbeeld iets volkomens te kunnen daarslellen.
Met is slechts eene schets, eene eerste en zwakke proef,
welke ik mij voorstel den lezer aan te bieden. Uithoofde ik echter
het gansche eiland heb doorreisd , en, wel is waar, niet alle verschillende
soorlen der gansche Javasche flora, echter het meerendeel
der planten heb gezien , stellig althansdiegenen, welkein aannierking
komen bij eene physiognomisch-geographischebeschrijving
van het eiland, zoomede bare uiterlijke gedaante, baren habitus,
de wijze waarop zij voorkomen en hare verspreiding heb leeren
kennen, — wijders uithoofde de gedroogde exemplaren dier gewassen
door de vroeger vermelde bearbeiders van niijn herbarium
met juistheid zijn bestemd geworden en ik daarenboven een vergelijkend
onderzoek in het werk heb gesteld der geschriften over
de Flora Javae — die wij reeds hebben opgeteld, — zal de lezer,
ZOO ik hoop, aan mijne zwakke poging niet alle waarde ontzeggen.
Zal nu dit beeld gezegd kunnen worden eenigzins te gelijken
op het voorwerp, waarnaar het werd ontworpen, — op de nat
u u r , — ZOO mögen wij het dierenrijk niet uit het oog- verliezen,
dan behooren wij althans melding te maken van die dieren, welke
voor elke zone als de meest karakteristieke zijn te beschouwen ,
die tot het landschap behooren, het woud of de beemden verlevendigen.
Hierin zal de lezer echter groote gapingen ontwaren,
ja, vooraf reeds wil ik de bekentenis afleggen, dat ik de ongetelde
insektenkoren en bijna het gansche heirleger van vogelen met
stilzwijgen zal voorbij gaan, en wel om de eenvoudige reden, dat
ik ze niet kende, uitgenomen eenige weinigen, die hetzij in
grooten getale, troepsgewijs worden aangetroffen of zieh door eene
buitengewone eigenschap kenmerken. Ten opzigte der zoogdieren
ben ik gelukkiger geweest; wat belreft hunne geographische verspreiding
en hunne levenswijze, heb ik bijna allen leeren kennen,
die op Java voorkomen. Wat aangaat hunne systematische
bestemming, ten dezen opzigte heb ik den vriendelijken bijstand
mögen ondervinden van den uitmunlenden Conservator bijhetrijks
museum albier , den beer II. SCHLEGEL , Phil. üoct.
1
Met betrekking tot de botanische literatuur is het niij aangenaam
te mögen vermelden, dat de beer W . H. DE VRIESE , Directeur
van den plantentuin te Leiden, mij op de welwillendste wijze
het gebruik zijner zeer volledige bibliotheek heeft loegestaan.
Behalve de systematische benaming zal tevens bij alle planten,
door mij vermeld, de inlandsche naam worden gevoegd, hetgeen
aan vele lezers in Indie welligt niet onwelgevallig zal zijn. Deze
inlandsche namen zullen met eene verschi l lende soort van
l e t t e r worden gedrukt. De autoriteiten , achter de plantennamen
gevoegd, d. i., de verkorte naam der botanici, die de aangehaalde
benaming aan de plant hebben gegeven, zullen met kleine letters
worden aangewezen. De klein cursijf letters s. en j. geven le kennen
, dat de bijgevoegde inlandsche naam eener plant tot de Soendasche
of Javasche taal behoort; waar geen dergelijke letter bij
de namen is gevoegd, is de naam of Maleisch, of bij is in de
drie talen algemeen gebruikeUjk, of zijn oorsprong is niet met
zekerheid bekend. Voor den naam der boomachtige gewassen wordt
gewoonlijk het woordje Poön, d. i., boom, of Kajoe, s. Ki , d. i.,
hout geplaatst.
Í
tI Si;f, . I ,
l 1 M
Jiü ift'r- -
iif' c.i '' >
tí','4.
r I.' .