
licrsto zone. 292 Zesdo "ebied.
aangetroffen; wel is waar, zij is eigenaardig aan tleze Alangvlaklen,
zij wordt althans op Java en Soeraatra nergens elders
gevonden, maar oolí in deze velden komt zij slechts zeldcn, hielen
daar verstrooid groeijende, voor. Regtstandig verheft zieh haar
enkelvoudige stengel ter hoogte van á 2 voet; uit de bladoksels
sehieten lange bloesemstelen, die zieh op ver van elkander
verwijderde punten weder verdeelen en regle, tuilvófmige hloempluimen
worden. Hun lop is gesierd met de vroeger genoemde
fraaije hloeraen. Zoo dikwerf ik deze plant in de graswildernissen
ontwaarde, werd ik daardoor verheugd en hemoedigd. (1) Djoekoet
walela: Polygala densiflora BI. j daarentegen treft raen veelvuldiger
aan tusschen het Alang-gras, doch deze plant is klein en
mist alle aanspraak op schoonheid.
Wanneer in de raaanden October en November het Alang alang
in bloei Staat, dan heeft het (de bloeijende individúen) slechts
weinige en körte bladeren. De drie voet hooge halmen, die, even
als de heideplant in noordelijke landen, bij millioenen nevens elkander
opgroeijen, dragen dan aan hunne toppen wollige aren —
cylindervorraige pluimpjes — en het gansche grasveld heeft dan
allerwege eene witachtige kleur, zoo ver het oog kan peilen. Gemakkelijk
wordt het kleine zaad uit de aren losgescbud; hei is
bedekt met zachte, wollige hären en uithoofde het ligt door den
wind wordt opgenomen en weggevoerd, wordt de plant steeds
verder verspreid. Verheft zieh dan, gelljk zoo menigwerf het geval
is, een sterkere windvlaag van de zeezijde, dan zweven deze zaden
in menigte digt bijéén door den dampkring, die heinde en verre
in het rond als met sneeuwvlokken is vervuld.
In eene Streek van Java, — in de läge centraal-vlakte, welke
den noordelijken voet des G.-Lawoe van de Kali-Solo Scheidt, —
wordt eene half struikachtige plant, eeae Leguminosa: Flemingia
(1) Slechts op 2 plaatsen is deze plant door mij op Java aangetroffen , ecns to Imogiri,
ten zuiden van Jogjakerta, in Maart, gedurende hären bloeitijd , — en andermaal in
Augustus , terwijl zij bloeide , op den vlakken schedel des G.-Badak , ten zuiden van de
Wijnkoopsbaai, ter plaatse waar de ontblooting wordt gevonden van den diallag-porphier : L.
n». 671. Ook op Soemalra trof ik haar aan in de grasvlakten der laudschappen Angkola cn
Padang lawa, waar zij insgelijks geheel verstrooid groeide.
l i e r s t c zone. 293 Zesde gebicd.
involúcrala i3enth., in de Alang-velden gevonden; uithoofde zij bij
millioenen daarin wordt aangetroffen, verkrijgen die velden alsdan
gedurende den bloeitijd der plant een zeer eigenaardig uiterlijk.
Men ontwaart dan bijna niets anders dan de rondachtige bloenfhoofdjes
dezer plant, die zieh op een 3 ä 4 voet hoogen, wel is
waar, in takken verdeelden, doch regtstandig opgroeijenden stengel
verheffen, en door de dikke, zilverwitte, zijdeachtige baren der
Schubben de bloemen bijna geheel en al voor het oog verbergen.
Reeds vroeger in de inleiding van dit botanische gedeelte heb
ik trachten aan te toonen, dal waarschijnlLjk bei grooíííe gedeelte
der Alang-velden de plaats heeft ingenomen van voormalige oorspronkelijke
wouden, die door menschenhanden zijn geveld geworden.
Op die plekken waar koeijen, buffels of ander vee gedurende
langen tijd grazen, verdwijnt het Alang-gras op nieuw en
maakt het plaats voor körte grassoorten, —die ons achtste gebied
uitmaken. Op Java worden de uitgeslrektste Alang-velden gevonden
in de zuidelijke streken der Preanger-Regenlschappen, waar zij
de läge, vlak uilgebreide, neptunische gebergten bedekken, die
allengs lager afdalen naar de zuider kust en uit zandsleen van
verschillende soort bestaan. Deze gebergten zijn aan hunne oppervlakle
door de vroeger opgenoemde bodemsoort bedekt. Op Soemalra
bezilten de Alang-velden nog eeiie veel grootere uitgestrektheid
dan op Java; dit is voornamelijk het geval in de Ralta-landen,
alwaar zij, gelijk historisch kau worden bewezen, zijn ontstaan
ter plaalse waar vroeger bebouwde velden werden aangetroffen,
in landslreken, die door de voormalige bevolking zijn verlalen
geworden.
jPlutttseliJMte öeacfiotttvinff. — Ten einde den lezer eene
bergachtige landstreek voor oogen te stellen, die met Alang alang
is begroeid, begeleide bij mij op mijnen logt door een der grootste
uitspoelings-dalen, die het neptunische gebergte in West-Soekapoera
van het noorden naar het zuiden doorsnijden. AVij hebben
het TJi-Longaix-dal vertaten en zijn, •— op den 25®'®" Auguslus,
1847, — op het hoogste gedeelte van den bergrug aangekomen,
welke het genoemde dal ten weslen begrenst. In deze rigling
naar het westen slaan wij den blik in een veel dieper, breeder
I, 1
l"" iv
r a
1$
i-
«
iS
' t , 'f
^ '.
in