
Vierde zone. 398 Eenig gebied.
vroeger genoemde oorden groeit zij gezellig, even digt Lijeen
als gras en vornit op oude muren, op den dorren, droogen zandbodem
een bekleedsel, dat met eene menigle kleine, witachtige
en wollig-beliaarde bloeme« is gesierd, helwelk de Javaneu niet
durven betreden, uithoofde zij hunne naakte voeten zouden wenden
aan de barde, stijve bladeren, die in spitse stekels uitloopen.
Het aanlal grassoorten (waaronder Poa, Agrostis, Festuca,
Taspalum en andere geslachten voorkomen), betwelk in deze zone
groeit, is veel grooter dan in de beide vorige zonen. In West-Java
Avordt voornamelijk eene Agrostis-soort en een I i à 2 voet hoog
groeijende Carex, met bruinachtig-roestkleurige aren, in grooten
gelale aangetroffen ; zij vervangen aldaar als het ware de Festuca
nubigena, die slecbts in Oost-Java voorkomt. Uithoofde de Gramineen,
die, gezellig groeijende, het hoofdbestanddeel uitmaken
van het plantaardige bekleedsel der grashellingen en grasplekken
van vele bergtoppen, vooral van Midden- en Oost-Java, in mijn
herbarium nog niet zijn bestemd, ben ik niet in Staat de verschillende
soorten nader op te geven; hierop maken echter de
tvi'ee volgendo soorten eene uitzondering, welke beide zieh
door hare eigenschappen en vormen van alle anderen onderscheiden
en door het groote aantal, v/aarin zij digt nevens elkander
opschieten, eene belangrijke rol speien in Oost- en Midden-
Java, de eenige gedeelten des eilands alwaar zij worden gevonden.
De eene grassoort heet Soeket kolonjòno j.: Ataxia Horsfieldii
Kunth , welke ter hoogte van 6 à 8 0 0 0 voet voorkomt aan de
hellingen der bergen G.-Tjerimai, Slamat, Merapi en Merbaboe
en aldaar breede slreken met hare twee à drie voet hoog opschietende,
zachte halmen bedekt. Zij kenmerkt zieh door een
zeer aangenamen, zoeten geur, welke eenige overeenkomst heeft
met den reuk van het Europesche Anthoxanthum odoratum L.
en, naar het schijnt, sterker wordt naar gelang zij hooger bergopwaarts
groeit. Zij is het gelief koosde voedsel der rhinocerossen, die op
den G.-Tjérimai en Slamat voorkomen en waarvan deze grassoort,
die aldaar aan de bovenste woudgrens opschiet, zoo niet het eenige
stellig althans het voornaamste voedsel uitmaakt. De bodem, waarin
zij wortelt, is aan de oostelijke helling des G.-Slamat eenevrucht-
Vicrde zone. Ö99 Eonig geljied.
bare, zwartachtig grijze aarde, bestaande uit verweerde vulkanische
asch, vermengd met vermolmde plantaardige zelfstandigheden.
Heinde en verre is aldaar de lucht als het wäre gebalsemd met
den welriekenden geur dezer grassoort; ler plaatse, waar zij door
menschen en rhinocerossen zijn vertreden, vormen bare bladeren zulk
eene drooge , gladde oppervlakte , dat men niet slecbts moeite heeft
om vaslen voet te verkrijgen bij het beklimmen van steile hellingen,
maar tallooze malen uitglijdt en op den grondvall. (1) —
De andere grassoort is Fesluca nuhigma jungh., met smalle, stijve
bladeren, welke te rekenen van den G.-Merbaboe oostwaarts heen
op alle bergtoppen wordt gevonden, die zieh hooger dan 6000
voet verheffen. Het weligst, het talrijkst wordt dit gras aangetroffen
op de 9 ä 10 duizend voet hooge toppen der bergen; het groeit
steedsin bossenof zooden(caespitesfasciculati)van l ^ ä 2 voet hoogte,
waarvan verscheidenen vereenigd kleine, röndachtige «eilanden» vormen.
Deze vereenigde bossen zijn allen van elkander gescheiden door
middel van 1 ä voet diepe ja zelfsnog diepere, doch smalle voren,
geulen , kanalen, in den lossen, zaiidigen bodem, die zieh in allerlei
rigtingen met elkander vereenigen. Is het moeijelijk om zonder te
struikelen zijn togt door deze boglige kanalen of gleuven tusschen de
1 ä 2 voet breede graseilanden voort te zetten, nog bezwaarUjker
wordt het om vasten voet te verkrijgen aan steile hellingen, indien
de bossen digt nevens elkander staan en de gleuven eene geringere
diepte hebben dan gewoonlijk, dewijl bet drooge gras alsdan zoo
glad is, dat men zieh met de banden moet vasthouden om niet uit
te glijden. Uithoofde het in deze hoogste zonen zelden regenlen,
wanneer zulks al het geval is, er slecbts een fijne nevelregeu valt,
ZOO Voigt hieruit, dat het afstroomende regenwater hier slecbts zeer
weinig bijdraagt tot de vorming dezer eigenaardige groeven; bei
schijnt derhalve, dat deze zouderlinge graseilanden hun ontstaan
te danken hebben aan de bijzondere wijze, waarop dit gras opgroeit,
dewijl op de wortelen der verdorde, doode stengels van een en
denzelfden bos zieh telkens weder een uieuwe bos onlwikkelt. —
(1) De welriekende wortelen (Akar wangi), waaruit te Jogjakerta en in andere oorden
der vorstenlanden Kipas, d. i. waaijers worden gevlochten, k(™Gn van eene andere
grassoort, die tot dat einde veel wordt aangeteeld: Andropogon muricatus L,
: ^
^ ; I
f I i
^ 1
äi