
I
Eorsto 2one. 266 Twceclo gcbied.
liursto zone.
dat zij het aaiigevallene dier, nietlegenstaande zijnc reusaclitige
grootte, op den rüg werperi. Nu beginnen zÄj het aan alle uilstekende
deelen afte knagen, rukken bet buikscbild vaneen, balen
het de ingewanden, het vleescb en de eijeren uit bet ligchaani,
waarmede zij bun bloedigen maaltijd bouden. Vele sebildpadden
ontvlieden de woede der aanvallers en, de rijtende honden achter
zieh naslepende , bereiken zij gelukkig de zee. Dikwijls gebeurt
het, dat de roovende honden hunne prooi niet rüstig verslinden.
In menigen nacht komt de vorst der wildernis, de koningstijger,
Matjan lorèk : Felis tigris L., iiit bet woud te voorschijn; dan
Staat hij een oogenblik stil, blikt met fonkelend (1) oog over
het Strand, nadert al kruipende raet zachten tred en springt eindelijk
onder een dof-blazend gebrom met een enkelen zet in bet
midden der honden, die nu naar alle zij den uiteenstuiven en met
Woeste vaart boschwaarts ijlen. Terwijl zij op die wijze zoo snel
mogelijk voortvlieden, hoort men een meer fluitend dan knorrend
gelaid. — Nu verscheurt de tijger zljne onbetwiste prooi — tenzij
deze hem door den mensch wordt afgenomen, hetgeen echter niet
dikwerf gebeurt. Een twintigtal mijner Javanen verjoeg in den
nacht van den 14''®'' op den ISden Mei (1846) een tijger, dien wij
vooraf door een sebot badden verschrikt, en maakte zieh toen
meester van zijne prooi, eene nog levende schildpad, die door zes
hunner met moeite kon worden gedragen.
Zoo wordt hier in den waren zin des woord een strijd gevoerd
tusschen honden en tijgers met de bewoners des oceaans — met
de reusachtige schildpad — in een oord, woest en schrikverwekkend,
dat nimmer door Javanen wordt betreden, betwelk de reiziger,
die de wildernissen doorkruist, reeds op verren afstand
herkent aan de menigte roofvogels (zeearenden? Haliaetos-soorten),
die in kringen zweven boven de plaats, waar de met afgeretene
stukken vleescb bedekte geraamten van sebildpadden bun een overvloed
van aas verschaffen.
(1) Eeii paar malen heb ik dergelijke oogen — vurige bollen in den nacht — op een
afstand van eenige weinige voeten van mij aansohouwd, bij gclegenheid dat het wat
laat was geworden en ik mij een päd baande door het kreupelhout, ten einde eene beschütte
plaats tot nachtverblijf, of eene piek op te sporen , gesohikt om een bivouak op
te slaan. Hadden wij paarden bij ons, dan begonnen deze Over hun gansche lijl' te rillen
en te beven en stonden als verlamd. Het geraas , het goschreouw, dat wij aanhieven ,
was steeds voldoende om den tijger te verjagen.
iö7
»ERDE GEBIiäD.
Dofdc gebied
FLORA DER KÜSTEN. LANDYV AARTS IN GROEI
J E N D E KÜSTWOUDEN.
Boomen, die aan de landwaarts gekeerde zijde van Rhizophorawouden
of van de flora der duinen groeijen, doch op een droogen
bodem, die niet door de baren der zee wordt bedekt; een dergelijke
bodem is deels rotsacbtig en bestaat dan vooral uit kalkachtig
gesteente of uit koralen , of is een zandbodem en bierop vormen
zij een 20 ä 25 voet hoog , allerfraaist boschje, dat met een schoon ,
weelderig en digt gegroeid gebladerte prijkt. Waar geen Rhizophora
zoom — een beurtelings door het zeewater bedekt of droog
staand Strand —- aanwezig is , waar ook de flora der duinen ontbreekt,
waar de kust als rotsmuur uit de baren oprijst of met
tamelijk steile glooijing onmiddellijk in een droog land, bij voorheeld,
in een met zand bedekten koraalbodem overgaat, daar
grenzen deze fraaije boschjes onmiddellijk aan den blaauwen oceaan.
Verseheidene struiken , beboorende tot de familie der Goodeniaceae
met witte, gesplitste bloemkroonen, Ki gaboesan: Scaevola
Plumieri l. , Koenigii vahi. en sericea Forst., groeijen hier gezamenlijk
met Tjantigi-boompjes : Dodonaea littoralis Herb, jungh., (1)
en met Babak goan: Tournefortia argentea L., een 20 ä 25 voet
(1) Ik kan sleohts twe$ Dodonaea-soorten op Java onderscheiden, die ik hier voorloopig
onder dien naam aanhaal, waaronder zij in mijn herbarium gerangschikt zijn : D. littoralis
(ten deele D. Burmanniana DG.), welke aan de kusteii groeit, en eene andere soort,
die boven de zone van VA duizend voet, te rekenen van den G.-Sendoro, op de toppen
der Oost-Javasohe bergen wordt aangetroffen ; deze soort is vermeld geworden in bet
tweede gedeelte van dit werk onder den naam van D. ferrea ; gepaster zou het zijn deze
soort, in tegenstelling der vroeger genoemde, den naam van D, montana te geven. Dithoofde
beide soorten, wat betreft den vorm en de bekleeding der bladeren, aan zeer
vele afwijking onderhevig zijn, is door Dr. G. L. Blume, die het plantenrijk van Java
sleohts kent uit gedroogde exemplaren van afgeretene takken , welkein zijn bezitzijn, cene
groote verwarring gebragt in de beschrijving der Dodonaea-soorten ; zoo heeft hij vormen
der D. montana, die nimmer beneden de zone van 7Va d^iizend wordt aangetroffen , aangehaald
als varieteiten der D. littoralis en omgekeerd, eenvoudige locale afwisselingen der D.
littoralis, die nergens eiders dan in de nabijheid der kust voorkomt, als subspeoies onder
de D. montana gerangschikt. Ondoenlijk is het den draad in dezen doolhof, door hem gestiebt,
te vatten en zulks te meer, uithoofde hij de kunst verstaat om den toegangtotde
bouwstoffen, welke hem tot zijne beschrijving hebben gediend , aan ieder anderen botanicus
onmogelijk te maken. Ik zal beide Javascho soorten derhalve voorloopig aanhalen onder
die benaming, welke Prof. W. H. de Vriese voornemens is in zijne beschrijving er van
later aan dezelven to geven.
I»!
I ' i'l^) i
i ; I. i