
il
»
- «1
t
1
l i l
;
t i =
j : -
I . '
Twcetl^ 7.one. 454 Tweede uebiod.
heb ik leeren kennen, want mljne aandacht is hoofdzakelijk gevestigcl
geweest op diegenen, welke als de voornaamsten er van mögen
worden geacht, die, beschouwd uithet oogpnnt Imnner physiognomie
of luinner bruikbaarheid, bet meest verdienden in aanmerking
te komen. Met grond van waarschijnlljkbeid meen ik te mögen
beweren, dat de versebeidenbeid en bet aantal soorlen van boomacbtige
gevvassen , welke in deze tweede, gemaligde zone worden
aangetroffen, grooter zijn dan in eenige andere zone worden
waargenomen, — grooler dan in de oorspronkelijke wenden (bet
twaalfde gebied) der eerste, — en veel grooter dan in de derde
zone, alwaar zij reeds aanmerkelijk zijn verminderd. In de Vierde,
koude zone is bet aantal boomsoorten reeds zoodanig afgenomen ,
dat men ze zonder moeite kan teilen en dat de meest karakleristieke
soorten duidelijk in bet oog vallen. In deze tweede zone
daarentegen, die zieh onderscbeidt door den onmetelijken rijkdom
zijner oorspronkelijke wenden, in welker gematigde lucbtstreek
vele gewassen der vorige, beete zone even goed gedljen als in
de zone, waarin zij eigenaardig te huis behooren , terwijl eene
menigte anderen, waarop eene geringe verhooging van temperatnnr
geen merkbaren invloed nitoefent, uit de derde in deze tweede
zone zijn afgedaald, — in deze zone, zeg ik, gaal dit met meer
moeite gepaard. De boven opgenoemde oorzaken brengen hier die
buitengewone versebeidenbeid van vormen te weeg, daardoor wordt
die groote afwisseling van boomsoorten geboren, waarvan slecbts
weinigen door bet tal van individúen bier en daar in het woud
de overhand hebben.
Boomen. In de benedenbelft der zone worden nog vele vijgenhoomen
aangetroffen, wier aantal afneemt naar gelang men booger
opwaarts klimt. Verscbeidene reizigers hebben deze gansche zone
zeer ten onregte de zone der vijgen- of Kiara-boomen geheeteii;
de reden er van moet waarschijnlijk worden gezocbt, in hunne
onbekendbeid met de oorspronkelijke wouden der eerste zone, die
bij voorbeeld in de vlakten van Kediri, Blitar, Lemadjang, aan den
zuidelijken voet des G.-Semeroe worden gevonden , waarin de Ficussoorten
in den eigenlljken zin te huis behooren , alwaar zij zieh
ZOO wel door bet aantal soorten en individúen als door den weligen
['wceilo zone. 4óij Tu-ecdo gehicd'
wasdom, dien zij aldaar verkrijgen , kenmerken boven alle anderen,
welke men elders aantreft. De navolgende Ficus-soorten
worden in deze gematigde zone, tot op eene boogte van 3000 voet
meer dau anderen hier en daar verslrooid in de wouden aangetroffen;
Ki a r a koening : Ficus valida ßi.; Kèpa of Séro: Ficus
tricolor Mie,.; Ipé: Ficus brevipes Miq ; Tjèlamprong: Ficus
oligosperma aiì^. , benevens Ficus adhaerens en leucopthera Wiq. Zij
bezitten een gelijksoortigen habitus als de andere soorten, die wij den
lezer in de vorige zone hebben trachten aft e schilderen. Zij groeijen
hier en daar afzonderl i jktusschenj¥ymi iceeK,Kélapa tjoen s.: (l)
Myristica glabra, spadicea, Horsfieldii, glauca BI. en andere soorlen
van dit geslacht, die tot de fraaije boomen behooren, hoewel zij
slechts ter boogte van een SO tal voeten opwassen, — benevens
tusschen Tiliaceen, Ki to e l amp a bad ak .. : Elaeocarpus resinosus
BI., wier loofgewelf zieh kenmerkt door den aanmerkelijken omvarjg,
dien het verkrijgt, — terwijl Sapoiaceen, namelijk, soorten van
het geslacht Millingtonia, M. lanceolata en ferruginea Neos, en voornamelijk
Ki ti w o e ». : M. sambucina jnngh. , boezeer slechts eene
geringe boogte bereikende, de blikken des reizigers tot zieh trekken
door den rijkdom hunner witkleurige bloemen, die in den
vorm van pluimen groeijen. Hun schoon gevind loofis indemaand
October even als dat van een vlierboom (Sambucus nigra) allerwege
overdekt met bloemen. — ^«owaceé», namelijk, Ovaria montana
en rugosa BI., verheffen zieh op andere plaatsen. — Vernonia javanica
DG. (Leucomeris aiior.) vertoont aan bet oog van Europesche
reizigers bet vreemde scbouwspel van boomachtige Compositae,
wier stammen zieh ÖO voet hoog verheffen— en , voornamelijk
Nauclea-soorten, als T j a n t j e r e t a n , Naucleamorindaefolia
BI., verraden zieh door hunne bloemhoofdjes, welke men in de 60
voet booge loofkroonen in groote menigte ontwaarf. Zet men zij no
w^andeling voort over bet smalle voetpad, dat bet woud doorsnijdt,
dan vindt men hier en daar plaatsen, alwaar eenige boomsoorten,
1) Myristica javanioa is onder denzelfden naam bekend. üit de voorafgaande bladen
zal de lezer reeds menigm.ial hebbe.i gezieii, pn nog herhaaldelijk zal hij later die opmervlvii
^'-^Gheidene soorten van een geslacht. ja, soorten die tot
ve sehnende geslachten of ramilien behooren, bij de inboorlingen onder denzelfden naam
bekend z.jn Gewoonbjk berust deze gelijkluidondheid yan naam op eene groote oyereen-
Kom.ct in h.Tbitns.
r
S?ì -
H
K
-
I