
1» f
Tweede zone. 590 lilimaat.
eeiie legenover gestelde rigling komt, namelijk, mei den noordewind;
deze is zijn oorsprong verschuldigd aan Iiet groole, 2000
voet lager liggeiide plateau van Bandong, hetwelk iioordwaarts
van liei eerslgenoemde wordt gevonden en voortdurend, insgelijks
gediirende den nacht, een hoogeren graad van wärmte bezit dan
het plateau van Pèngalengan, dal een zoo veel hooger gelegen
bergtrap voriHt. De koudere luchtlaag van Pèngalengan daalt afwaarts
längs de terrasvormige helling tusschen de beide plateaux,
in het midden der bergen G.-Tiloe en G.-Malav^rar, en verkrijgt
steeds nieuwen toevoer van de niet wouden bedekte omstreken,
ten gevolge waarvan deze zuidev^find ontstaat. De zuidew^ind vormt
den benedenwind le Pèngalengan; bij vs^aait aan de oppervlakte
des bodems en verheft zieh niet booger dan SOO voet. Somlijds
wordt hij in een noordewind veranderd, waail derbalve in eene
tegenovergeslelde rigling en drijft aan zijne bovenste grens enkele
cumulus-wolken, die bij aan den booger volgenden luchtstroora
heeft ontnomen, in eene zuidelijke rigling voort. Boven dezen ondersten
wind n». 1 bespeurt men gedurende de vroeger genoemde
maanden te Pèngalengan 2o. den wesl-moessonwind, dien ik
als een oniiilpullelijken wolkenslroom gedurende verscbeidene
weken boven den vroeger genoemden wind, ter hoogte van
5 à 6, of 6i duizend voet, over het plateau naar het oosten
heb zien voortsUiwen. Menigvverf daalt hij tot op het plateau
neder en bull dan alles in nevel en regen; 5". nog booger
in den dampkring drijven afzonderlijke wölken, die men slechts
hier en daar kan waarnemen door de opene plekken — de vensters
— in de tweede wolkenlaag; het zijn los gerelene deelen
dezer laag, die naar het weslen, derbalve door den oost-passaat
worden voortgestuwd, en 4°. boven deze alien zweven, hoog in
den belderen dampkring, cirri-wolken, die vooral des avonds,
doch ook des morgens buitengewoon fraaije polaarstrepen vormen,
waarvan er somlijds een ¡0 à 12 lai in eene evenwijdige rigling
nevens elkander wordt gezien. Zijn de winden sterk, waardoor
de wölken minstens in drie verscbillende rigtingen — lagen
— worden voortbewogen, dan levert zulks een boogst merk-
Twccde zoue. 591 KliinaaL.
waardig scbouwspel op; zij worden in volkonien tegenovergesleklc
riglingen, ja, somtijds in vliegende vaarl de eene boven de andere
laag heen gestuwd, even als voorwerpen, die over elkander
heen worden geschoven. De weslelijke luchtslroom n®. 2 slijgl
slecbts gedurende de regenacbtigste maanden toi dergelijke boogle;
iederen nacht was hij le Pengalengan verdwenen. Had de baromeler
gedurende den loop van den dag buitengewoon boog geslaan,dan
ontwaarde men menigmaal des avonds, dat de regenwolkenslroom ,
die met ijlende vaart van het westen naar het oosten werdvoortgedreven,
zieh verbazend snel oplosle, cirreus werd en reeds in
het midden van den ziglbaren bemel geheel verdween. Als door
een looverslag ontstonden dan, hooger dan de verdwenen laag regenwolken,
zoogenaamde scbapenwolkjes, cirro-cumuli, die de rigting
van den westewind niel volgden en, door den belderen zonneglans
besehenen, nog duidelijk uitkwamen op het zuivere blaauw des
bemels, lang nadat het avondrood op de lagere cumulus-wolken
in het grijs van het nachtelijk duisler was overgegaan. Begon ook
de goudgele kleur dier cirro-cumuli le verbleeken, dan ontwaarde
men eene nog hooger liggende laag van eigenlijk zoogenaamde
cirri, welke in den glans der zoimeslralen blonken en gewoonlijk
in lange rijen van het zuiden naar bei noorden waren gerigl. Het
was derhalve duidelijk, dat de lucblslroomen, na het ondergaan
der zon, tot stilsland waren gekomen. De wölken losten zieh op
in de drooge lucht, uilhoofde zLj geen uieuwen loevoer van vochtigheid
verkregen, zij rezen hooger opwaarts, namen eene andere
gedaanle aan en veftoopden zieh weder aan het oog als cirro-cumuli
en cirri, die onbewegelijk op bunne plaats bleven zweven. Andere
wölken, die laag op de wouden rusllen, verdwenen ingelijks, —
zij gingen over in daauw en de schitlerende slerren verlichlten
gedurende een helderen nacht het hoogland tot aan den volgenden
morgen, — om na het verschtjueu der zon aan den oosler
trans diezell'de almospherischc verschijnselen andermaal le
vertoonen.
Vei'scbeidene lucht- en woikenslroomen, die in verschillende
riglingen boven elkander worden voorlgesUuvd, bemerkt men
insgelijks gedurende de drooge maanden des Jaars aan de verscliilh
M
'f .
Ih' 5
I
flF
1( l''