
"T 1
! i
, • • I
Ti ! li
'i • : i:
\'iordo zone. !)(j4 kliniaat.
lioogcii kcgelljergs lieei'L cloeii opslaan, tlan ziet men de zon met
luislcrrijke praclil opsUjgen aan een liemel, welks zuiver, donker
bkiauw door geen wolkje isbeiieveld. De intensileit van lietzomielicht
is in deze zonegroolcr, de liichl doorzigLiger, alle voorwerpen schijnen
nadei- hij elkander geplaatsl; men dwaalt ligl in het schatten der
onderlinge afslanden; nienigwerf gebeurde het, dat men een nabij
gelegen berglop binnen een half uur meende le kunnen bereiken,
Icrwijl het laier bleek, dat er twee uren noodig waren, om dien
weg af le leggen. Zijn er wölken in den dampkring aanwezig, dan
zweven zij laag, op een groolen afsland beneden den bergtop, en
in bet luchlriiini is alles slil, ja, doodslil. — Zoodra echter de
zon hooger aan den hemel rijst, begint insgelijks bei wolkendak
le sltjgen; zijne oppervlakte begint als de baren der zee te worden bewogen,
zieh op te lossen en nadert meer en meer den top des
hergs. Omslreeks 9 ä 10 ure laat zieh een zacht suisen van den
ooslewind op den bergtop sleeds duidelijker vernemen, terwijl
wolkgevaarten allengs sneller door de dalen en kloven, waarin
men nederblikt, in eene westeUjke rigting worden voortgesliiwd,
van af 12 ure waait de ooste- of zuidoostewind, van tijd tollijd,
als rukwind en sluwt met meer kracht wolkennevelen over den
bergtop heen , waardoor de zon gedurende enkele oogenblikken verduislerd
en alles in bet rond in dikke nevelen wordt gehuld. Snel daalt
de thermometer in dezen nevel 2 ä 5 graden, bij voorbeeld, van 12,2
tot op 9,8^ 11., en even snel rijst het kwik tot zijne vorige hoogte,
want de nevel trekt voorbij en de zon heschijnt den bergtop weder
even helder als te voren. Zeer opmerkelijk en hoogst kenschetsend
voor de drooge, verdunde lucht in deze hooge zone is het
verschil, dat waargenomen wordt in den stand van Iwee thermometers,
die men gedurende den voor- of namiddag beide heeft
opgehangen, de een aan de schaduwzijde, de andere aan den
zonkant der hut, zelfs dan wanneer de laatslgenoemde thermometer
niet regtstreeks door de zon wordt besehenen, maar door het dak
der hut legen bare stralen is beschul. Dit onderscheid van temperatuur
tusschen den schadiiw- en den zonkant der hut is het grootst
op zeer heldere dagen en bedraagt S ä 10 graden Fahrenheit.
Vierde zone. 156Ü Kiiniciat.
De groote donkerheid der slagschaduwen, die met scherpe grens uitkomen
legen het licht, zoo mede bet snel dalen der temperatuur na
zonsondergang, zijn verschijnselen, welke uit dezelfde oorzaak
ontstaan, in lager gelegene zonen niet in die male worden waargenomen
en uit dien hoofde mögen geacht worden kenschetsend te
zijn voor de hooge bergtoppen in deze zone. Menigwerf neemt de
zuidoostewind in het middaguur of in den namiddag in kracht toe en
wast aan tot een storm; de geringe wärmte, door de zonneslralen op
den bergtop ontwikkeld, wordt dan binnen körte oogenblikken daaraan
weder ontvoerd; de temperatuur rijst bij dergeUjke gelegenheid
niet hooger dan 7 ä 9 graden R. en de Javanen schuilen tusschen
het geboomte, indien dit op den bergtop wordt gevonden, ofkruipen
in holen of spleten der rotsen om zieh, zoo mogelijk, te
beschulten tegen den snerpend kouden wind. Dit gebeurt echter
slechts zelden. Gewoonlijk gaat de dag voorbij, terwijl slechts een
zacht suisen van den ooslewind wordt vernomen, dat herhaaldelijk
in volkomene windstille overgaat. Wolkennevelen, naeensdun
gelijk een floers, dan weder digt en soraber zweven menigwerf en
met ijlende vaart over den bergtop heen; nu eens is de zon half
verduisterd, dan weder ziet men geheel niels van haar licht en
eenige oogenblikken later wordt men door bare helderste stralen
besehenen. Dit spei der wölken is de eenige beweging, die zieh
in den dampkring laat bespeuren ; geen enkel geluid breekt de stille
af, welke op deze bergtoppen heerscht. Dikwerf ijlen dergeUjke wolkennevelen
snel en dwarrelend over den berglop heen, hoewel zieh
niet het geringste luchttogtje laat waarnemen en niet de minsle
beweging in het gebladerte der boomen wordt bespeurd. Allengs
houdt het voorbijIrekken van nevel over de bergkruin op, omstreeks
4 ä 5 ure bedaart de wind meer en meer en, naar male de
zon ten ondergang neigt, dalen insgelijks de wölken lager en lager. Zij
rollen als het wäre längs de hellingbergafwaarts; hier bangen zij als
dikke massa's in eene kloof, ginds drijven zij over een bergtop heen,
dien zij nu eens in baren boezem verbergen, dan weder zigtbaar laten.
Het is een verheven schouwspel, dat men sleeds met nieuwe bewondering
blijfl aanstaren. Doch naauwelijks is de zon tot aan den horizon
genaderd, nog heschijnt zij met hare schuin gerigtc stralen
•f
• ' f .
: i I
i
<
Ii