
Viertle zone. i) 5(5 Ki'a (erbose lijes.
5000, van de Kawah-Manoek ongeveer 4500 en van den kraterbodein
des G.-Geloenggoeng 3590, terwijl de solfatara, welke gevonden
wordt op den westelijken voet des G.-Salak eene hoogte
heefL van ongeveer 3500 voet. Er wordt op het gansche eiland
Java geen fcrater, geene solfatara aangetroffen, die tot eene geringere
hoogte boven den Spiegel der zee oprijst, dan de laatstgenoemde
en evenmin wordt onder alle aanwezige kraters een enkele gevonden,
die niet met het «kratergehoomte» is begroeid, welk laatstgenoemde
wij nu weldra tot het onderwerp van onze beschoitwing
zullen maken. AI is dit niet in zijn geheel het geval, zoo is de
bodem van alle kraters en solfatara's althans voor een gedeelte
daarmede begroeid. Verheffen zieh, op eenigen afstand van den
rand dezer kraters, de digtst gegroeide, hoogstammige wouden en
beschaduwen deze alles, wijd en zijd, berg en dal met een onafgebroken
bladerendak, bestaat dit woud voornamelijk uit Fagraea- en Gordonia
(Poespa-) boomen, uit eiken, Laurineen, Saurauja-en Podocarpus
soorten ; — zoo is het middengedeelte der kleine, dampende
piek, welke de Inländers Kawah noemen, gewoonlijk van allen
plantengroei ontbloot, kaal, maar omgeven door eene strook laag
woudgeboomte, dat uit geheel verschillende boomsoorten bestaat
en tot eene veel geringere hoogte opschiet dan het zoo evengenoemde.
Deze boomen groeijen groepsgewijs bijeen;zij vormen de sierlijkste
boschjes, prijkende met het schoonste, levendigste groen en scheiden,
als een smalle gordel, het hoogstammige woud van den kraterbodem
af. Van den rand des kraters strekt zieh de groei dezer boomen
meer en ineer uit naar zijn midden gedeelte, waar zij nu eens
geheel afzonderlijk, dan weder in kleine groepen op denbleeken,
door dampen ondermijnden kraterbodem zelven gevonden worden,
j a , menigwerf aan alle zijden door sissende dampen zijn omringd.
Van de alpenboomen en struiken, die wlj op de hoogste bergtoppen
hebben ontmoet, worden Albizzia montana, Gautiera leucocarpa,
Agapetes microphylla, maar vooral Rhododendron reiusum, benevens
Agap'eles vulgaris in grooteren getale dan eenige andere, in de
solfatara's aangetroffen; de laatstgenoemde boomsoort behoort in
deze solfatara's, alsmede aan de rand der kraters zoo zeer te huis
en heeft eene zoo algemeene verbreiding, dat over het gansche
m á
Vierde zone. 627 Kraterboschjes.
eiland geene enkele Kawah wordt gevonden, al möge deze zieh
tot eene groote hoogte boven den Spiegel der zee verheffen of op
eene zeer geringe hoogte zijn gelegen, waar dit geboomte
niet menigvuldig werd waargenomen. Daartusschen kernen nog
eenige andere kleine boomtjes voor, waarvan wij op de toppen
der bergen geen spoor hebben gezien en die insgelijks in de hoogstammige
wouden zeer zelden en slechts afzonderlijk opwassen,
maar die wij nu zullen leeren kennen, uithoofde zij groepsgewijs
met de vroeger genoemden bijna in alle kraters groeijen. Deze zijn
L a l i n d j i n g : Symplocos ribes en xanthophylla de vr. (Sapotaceae
Rehb., Styraceae spr.), met groote , helder-, zelfs geelachtiggroene,
glimmende bladeren, die eene fraaije kroon vormen, geschraagd
door een 5 ä 10 voet hoog stammetje, — Poön krangöjan j.,
Ki djeroek of 1 imo s.: Tetranthera citrata Nees. (Laurineae),
met eene rondachtige, zachte en lijnbebladerde kroon; deze
boom laat zieh ligtelijk onderscheiden door den smallen, spits
toeloopenden lancetvorm en het bleeke groen op de benedenviakte
zijner bladeren, maar voornamelijk door den overvloed van aelherische
Stoffen, door den eigenaardigen reuk van citroenolie, waardoor
zieh alle deelen van het boomtje in eene hooge mate kenmerken,
— en Arendoeng kawah : Melastoma lanuginosum
en setigerum ßi. (Melastomaceae) kleine boomtjes met rozenroode
bloemen, welke hier de plaats vervangen van M. polyanthum, dat
in de laaglanden zoo algemeen verbreid is en waarmede zij veel
overeenkomst hebben. — Hierblj dienen nog verscheidene soorten
van het geslacht Elaeocarpus (Tiliaceae) te worden gevoegd, die
zieh menigwerf tusschen de vroeger genoemden verhelfen en die
met hunne digt bebladerde kroonen het loofgewelf dezer boschjes
als het wäre helpen voltooijen. Het meerendeel der Elaeocarpussoorten
groeit in de tweede en eerste zone (zie bladz. 565 en 435);
hier, in de kraters daarentegen worden E. iloribundus en serratus
Bi. veelvuldig aangetroffen, twee fraaije boomen, voorzien van
bloemtrossen, die in de okselen der twijgen entspringen; zij hebben
langwerpige, spits-toeloopende, gladde en aan den rand gezaagde
bladeren, die eene lederachtige hoedanigheid hebben en eene welige,
rond-gewelfde, ijle kroon vormen.