
, t !
. •• I
DerJo zone. 5 3 8 E e i s t c gcbieil.
welk bij (le Soondanezen onder den bovengenoemden iiaam behend is. Het
walei- van dil iiieer is zuurachlig, aluinlioudend en vult bat bekken van een
voormaligen kraler, welke, naar hei schijnt, reeds sedert langen lijd is uitgebluselit,
want bei weligst groeijende woudgeboomte verbell zieh lot aan den
zoom van bot waler - de lezer vergelijke bieromtrent bladz. 66 der IIJ<= afdeeling
(1) — en overscbaduwt de sleilsle rolswanden, welke bei meer omriiigen"!
Slechls de volkomen lijuregl oprijzende wanden zijn kual eii van allen
planlenlooi versinken ; zij bereiken aan de noordweslzijde bare groolsle boogle ,
namelijk, 300 voel. Lycopodien en slrniken, aan wier Iwijgen Usneen bangen
, bebben zicb liier en daar op de vooruilslekende gedeellen en in de
spielen van den muur bevesligd en een ongelijkvormig , ruig bekleedsel daargesleld.
Op bonderde plekken smellen de groenacblige, geelacblig bruine en
wilacbüge kleuren van dit plaiilbekleedsel ineen raet den grijzen lint van den
r o l s w a n d , waarvan bei kale gesteente bovendien nog bedekt ismet korslmossen
van verscbillende scbakeringen. Aan den voel van den wand verlieft de eene
boom zicb boven den anderen, gelijk mede op den boogsten rand, waarover
bel groene woud zicb heenwelft, dal vorder tot aan den top des G.-Patoea,
den Tamaii saät, een onafgebroken bladerendak vormt. De spiegel van bet
meer ligt ter boogle van 6685 voel boven bet niveau der zee. Wij bevinden
ons derlialve in de bovenste bell't der derde zone, waar reeds vele der eigenlijke
alpinisclie boomtjes, vooral Eiirya- en Agapeles-soorten onder de Laurineen,
Saurauja-soorten en eiken voorkomen en een woiul vormen , dat, wel is waar,
niet boog groeit, maar een zeer digt gebladerle beeft. Zeer dnidelijk laten zieh
de kroonen onderscbeiden der afzonderlijke boomen, waaruit bet woud beslaat.
Eerst hooger bergopwaarts, in de Vierde zone, verliest het woud deze
in bolvormige slukken afgedeelde oppervlakte en de kogelachlige vorm der
loofkroonen gaat over in een schermacbtigen vorm. Op den voorgrond is bet
woud door voormalige reizigers geveld geworden en, in plaats der hoog groeijende
boomen van vroegeren tyd, zijn kleinereslruiken en vele varensoorlen opgescholen;
biertusscben shngeren zicb de ranken van Lycopodien en Pbymatodes
conjúgala Pi-esl. verlieft gezellig , digt nevens elkander zijne stengels. Op enkele
plekken vindt men een gespaarden boomvaren: Cyathea oligocarpa Jungh.,die
zijne fraaije, radvorniige scbermbladeren uilbreidt.
De zon, die reeds nabij den borizon is gedaald, beschijnt bet hier afgebeelde
landscbap. In bet midden van bel meer, waar bet tevens bet diepst
is, beeft het water eene wilacblig kopergroene kleur; in de nabijheid van den
oever daarentegen, waar men tot op den modderigen bodem zien kan, beeft
(1) De lezer gelieve eeno drukfout te verbeteren, welke op gemeide bladzijde m den
v i j f d e n regel vaa boven is ingeslopen; hij verandere, namelijk. west in zuidoost. De Kaw
a l i - P a t o e a ligt zuidoosiwaarls van den hoogsten top des G.-Patoea.
i P i Ü i i b ^ - i
Derdo Zone. 5 3 9 E e r s t e gobied.
f '
ii h
''f ^ I.
'•V i'
bei eene bijna melkwitle kieur. (1) De rolswand is reeds voor bet grootste
gedeelte met scbaduwen bedekt en bet groen des wouds verkrijgt allengs eene
meer sombere kleur. Des te scbilderacbtiger mag bet konlrast worden gebeet
e n , betwelk deze donkere wouden en rolseu maken met de groenacblig witle
kleur van bei meer, want geen enkele rimpel, geen gollje laat zicb waarnemen
aan de oppervlakte van zijn spiegel, die voor een gedeelte nog in den beldersten
zonnescbijri blinkt.
Beschrijving van een gezigt op den Goenoeng-Goentoer . Wij verlaten
thans bet welige woudgeboomte, dat den uitgebluschten kraler omgeeft, waarvan
de bodem, uilboofde hij den vorm beeft van een ketel, met water is
bedekt, en plaalsen ons aan den rand van een nog bedeii werkzamen krater,
den G.-Goentoer. Hoewel zijn noordwestelijke rand, waarop wij ons bier (in
1837} bevinden, niet op eene gelijke boogle ligt als bet meer van den G.-Patoea
en slecIUs 6100 voel boven bet niveau der zee rijst, laat zieh liier echter niet
het geringste spoor van plantengroei ontdekken. Geen grashalm, geen loofmos,
j a , zelfs niet een enkel korstinos kan men bespeuren. De oorzaak dezer onvrucblbaarbeid
laat zieh dnidelijk ontwaren. Alom in 't rond vernemen wij het
gesis van dampen; zij slijgen opwaarls uit galen en reten , die met zwavelbeslag
overtogen en gedeeltelijk met een opgehoogden rand zijn omgeven, terwijl daar
ginds in de verte, aan de overzijde van bet dal, een kegelberg, de G.-Tjikorai,
wordt ontwaard, welke zicb nog 1545 voet hooger verheft dan de
G.-Goenloer, maar die met het weligsle woudgeboomte is begroeid. Zzj n krater
is sedert lang uitgebluscht. — Dergelijke plekken, waar bet weligegroen eensklaps
ophoudt, dat het geheele overige gedeelle des lands siert van de kust tot aan
de boogsle spitseii der bergen , waar zieh nu eens op den top eens bergs een
gapende krater opent, eiders midden in eene vlakke, met wouden hedekte
landstreek eene dampende solfalara ligt, dergelijke streiten worden op Java in
groot aantal gevonden; zij behooren tot de meest kenscbetsende trekken in
bet physiognomisch karakler des lands en dragen niet weinig bij tot verhooging
der uilerlijke schoonheid van den planlentooi döor het sterke konlrast, betwelk
zij er mede vormen.
Van dit standpunt weiden onze blikken over een gedeelte van bet 4000
voet lager liggende, vruohlbare dal van Garoet, van waar ons de spiegel van
eenige meren toeblinkt; bot groolsle gedeelte er van ligt echter voor ons verborgen
achter den zuidoostelijken kraterrand des G.-Goentoer. Gekleurd met het
sombere grijs van harre rotsen, verlieft zieh daar ginds de steile rand, met
sclierpe spitsen gekroond ; uit zijne reten slijgen, onder een dofgeloei, wilkleurige
' /
6
/ á ,
(1) Het Witte bezinksel , dat op den bodem van het meer wordt gevonden, is door den
heer P. J. Maier voor körten tijd onderzocht geworden. Velgens zijne analyse bestaat
het uit kiezelzure thonaarde en zwavolmelk. (Velgens schrifteiijke mededeeliiigen.)