
mm mm
Derda zone. >48 Twoodo golnotl. Dorilo zone. S4.9 Twofjdo gebied.
^ :
i <
f
werd ziglbaar, zij spiegekle zieh in Iiet effene watervlak van hei meer en verhehlte
raet hären looverglans het oniringeiide woucl. Geen enkel geluid sloorde
de nachtelijke sUlle, bohalve het gesnalcr der eenden op het meer, dal zieh van
lijil tot lijd lict hooren en geheel en al overeenkwam met dat van Europesche
cenden. Overigens was alles doodstil in het woud en het doffe geruiseh der
ver afgelegene watervallen werd in dit nachtelijke uur duidelijker vernomen
dan des daags.»
De plaat, mot het opschrift Dieng, heb ik reeds vroeger op hladzijde 266
der Iltis aideeling toegelicht, waarheen ik den lezer kortheidshalve verwijs. De
beschouwer bevindt zieh aan de oostelijke helling des G.-Panggonan en ziet
neder op het plateau van Diöng, dat zieh aan den voet des bergs uitbreidt tot
aan den oostwaarts gelegen G.-Praoe, die het ter grens strekt aan die zijde;
terwijl de steile, doch echter rnet wouden begroelde wand van dii bergjuk
nog in schaduw getmid is, (1) is het plateau reeds schitterend verlicht door de
zon, die hare stralen in eene schuine rigting over den rand van den bergnok
schiet. Ilet sterke kontrast tusschon licht en schaduw., vooral de donkere slagschaduwen,
welke de vier "kleine tempels , Tjandi-Ardjoeno, op de grasvlakte
werpen, doen reeds van zelf bij den beschouwer het vermoeden ontstaan, dat hij
zieh liier in een zuiveren, vrijen dampkring hevindt, op eene aanmerkelijke
hoogte boven den Spiegel der zee. Het plateau ligi ter boogte van 6300 voet
en bezit zoowel drooge grasvlakten, als veenachtig moerassige plekken,
die wij beide reeds vroeger in het tweede flora-gebied dezer zone hebben beschreven.
Tevens ziet de lezer hier eene der weiiüge streken van Java, waarvan
de bodem op deze groote hoogte nog bebouwd en voortdurend door inboorlingen
wordt bewoond. Zij teelen hoofdzakelijk tabak op de heuvelen, die het plateau
omringen, en hiervoor moet nu het eene, dan het andere gedeelte van het woud
plaals maken. (Zie vroeger bladz. 490.) Is het kleine meer Teiaga-Bale kambang
, hetwelk aan de regterzijde van het geschetste landschap in een gedeelte
van hei plateau wordt gevonden, dal onloegankelijk is door een grondeloozen,
veenachtigen bodem, is dit kleine meer onigeven door een donkeren, blaauwachtig
groenen zoom van kalmoes (Acorus calamus), — andere streken daarentegen,
vooral in het noorden en noordoosten der hoogvlakte, zijn gekleurd
met het schoonste, geelachtige groen eener drooge grasmat, getooid met Plantagosoorten,
ranonkelen en andere bloemen; terwijl andere gedeelten, die met
bloeijende graspluimen zijn bedeikt, een bruinachtig of witachtig grijs koloriet
hebben. Deze drooge grasmatten zijn doorsneden met vele donkerkleurige, bruinaclitig
groene strepen ; het zijn moerassige strooken, begroeid met Cyperus-,
Scirpus-, Xyris-soorten en Restiaceön, waar längs het water, verborgenonderhet
(1) Ik heb het plateau hier afgebeeld, gelijli ik het verlicht zag des morgens ton 8'A
ure (op den 18 i laart , 1840).
groene bekleedsel, naar het laagst gelegene middengedeelte van het plateau
alloopt, waar men het kleine meer vindt. Een halfdoorzigtige, blaauwachtige rook
zweeft boven de vuilgrijze hutten der dorpen, die men aan het oostelijke gedeelte
van het plateau ontwaart.. Allerwege stijgt de rook door de daken der
hutten, die met Alang alang zijn gedekt en , wannecr zij door de zon worden
besehenen , bijna als zilver blinken; die rook strekt ten bewijze, hoe gaarnede bewoners
van het geborgte bij hunne vuren zilten, die zij in hunne hutten
onderhouden zoo lang de hooger stijgende zon niet een zekeren warmtegraad
aan den dampkring heeft medegedeeld. Menigwerf ziet men de gansche vlakte
des. morgens met rijp overdekt.
Op den voorgrond verlielTen zieh de stammen van eenige boomvarens,
Balantium magnificum de Vr. (zie vroeger bladz 515.), uit het gebladerte van een
boschje van jonge Albizzia montana, ßenth., waarboven zij hunne schermen
uitbreiden. Hier en daar werpt de bladerenkroon van een- eik, Quercus placentaria
Bl., welke door de vernielende bijl tot heden rs gespaard, hare schaduwen
er op neder en breidt hij 50 ù 70 vjet'boven den bodem zijne kronkelende takken
u i t , die met dikke moskussens en varens bedekt en met Usneen zijn behangen.
De ruine, die de beschouwer aan de hnkerzijde der plaat ontwaart, is eene naauwkeurige
afteekening van den tempel Tjandi-Werkodoro (vergelijk de II<ie afdeeling,
bladz. 286); hij wordt echter niet aan dien kant, maar aan de zuidzijde van
het plateau gevonden en is door ons te dezer plaatse gesteld,ten einde den
lezer eene duidelijke voorstelling te leveren van den houwtrant der talrijke, kleine
Siwah-lempels, die in dit gebergte allerwege in het rond verstrooid worden
gevonden en onder welk aantal deze het best is bewaard gebleven. Wat
overigens de topographie van dit landschap betreft, deze is met de meeste
naauwkeurigheid gevolgd.
In Midden- en in Oosl-Java behooren in deze zone Iwee boomsoorLen
eigenaardig te Luis, die aldaar gezelli'g en in grooten
gelale nevens elkander worden gevonden, de Anggring- en de
Tjemoro-boom ; deze boomen zijn derhalve, zoowel uit een physiognomisch
als uit een geographisch oogpunt,van veel belang te achten:
elke der beide soorten vormt wouden op zieh zelve, waarin
geen ander geboomte voorkomt en verdient derhalve ten volle als
een afzonderlijk woudgebied dezer zone te worden beschreven.
DERDE GEBIED.
A N G G R I N G - W O U D E N .
Kajoe anggring i : Parasponia parviflora Miq. (Gellis montana
Jungh. ), een boomtje belioorende tot de familie der Urticeae: Celtideae,
groeit aan de zuidelijke helling des G.-Merapi, ter hoogle van b
; !
i