
mm mm f ..
< if
•n
i f M
J i
i'- ii
170
in twee lange en in Iwee körte, clwars loopende lakken zijn gespleteu,
waarvan de eerstgenoemden van hei west-noordweslen naar hei
oost-zuidooslen en de laatslgenoeradenvan het noord-noordooslen naar
het zuid-zuidweslen zijn gerigl; de hekkens van Bandong en van
Garoet zijn door deze bergrijen oraslolen, welke lierhaaldelijk
evenwijdig zijn gespleten en op die wijze wederora kleine nevenkommen
en dalen insluiten.
De verbindingsruggen rijzen vöör dezelide vulkaanrij tot op eene
Lepaalde, gemiddelde hoogle en vormen op Java de zoogenaamde
/«mhoogte dier hergkelenen, welke uit eene aaneenschakeling van
vulkanische hegcls heslaan. Reeds vroeger op hlz.l 10 en volg. hebben
wi] de belangrijksten dier tusschenzadels opgenoerad. — Rijst de zee
ler hoogle van 2ä00 ä 5000 voet, dan blijflde verbinding tusschen
alle kegelbergen der Preanger Regenischappen nog onverbroken;
zij vormen nog steeds eene aaneengeschakelde rij ; rijslzij ler hoogle
van oäOO tot 4000 voet, dan worden verscheidene tusschenzadels
door de zee bedekt; klirat het niveau des oceaans tot in de zone
van 5000 voet, dan wordt de eene zadel na den anderen door de
wateren overdekt en het aantal kegelvormige toppen, die zieh in
afzonderlijke eilanden zien herschapen, wordt steeds grooter.
De opheffingen der neptunische formalie, die voornamelijk gevonden
worden in de zuidelijke helft des eilands, tusschen de
Vulkanen en de zuider kust, strekken zieh in de lengle uit,
hebben de gedaante van bergkammen, wier vormen zeer verschillend
zijn van die der vulkanische hergkelenen. Maar ook in het
midden des eilands worden gebergten gevonden, die niet uit eene
aaneenschakeling van kegels, maar uit hergkelenen beslaan, wier
kam zieh in eene lijnregte rigting uilstrekl; dat is, namelijk,
het geval met de vroeger genoemde centrale gebergtelakken, welke
van den Goenoeng-Malembong naar den G.-Slaraal loopen, zoo
mede met de westelijke helft der kelen, die den G.-Slamat met
den Dieng verbindt. Het oostelijke gedeelle der eerstgenoemde
kelen ligt reeds bedolven onder de baren des oceaans, in geval
zijn niveau 3000 voet boven het tegenwoordige peil is gestegen.
De voornaamste veranderingen , veroorzaakt door bei dalen des
eilands van 2500 tot bOOO voet, bepalen zieh tot bei overstroomd
171
geraken van de tusschenruggen der Vulkanen, — bei nieerendeel
der bewoonde vlaklanden is reeds vi'oeger beneden den Spiegel des
oceaans gedaald, — en het steeds smaller worden van bergen en
bergkelenen. Waar deze laatsten beslaan uit eene aand6nschakeling
van afzonderlijke kegels, zullen rijen van eilanden geboren worden
met ronden kuslzoom, wier omlrek steeds geringer wordt, naar
gelang de bodem lager beneden den Spiegel der zee daalt.
h
7.
Zevende toestand. Indien het verschil in het niveau des lands,
in vergelijking van de tegenwoordige oppervlakte der zee, zes
duizend voet bedraagt, dan zien wij de hooge cenlraalvlakten en
de verbindingsruggen der kegelbergen , zoo mede het groote aantal
lange bergkammen voor het oog verdwijnen, en niets verheft zieh
boven het vlak der wateren dan de vulkanische kegels, die op
verren afsland van elkander in den wijden oceaan verstrooid liggen
en waarvan er reeds eenigen beneden zijn Spiegel zijn gedaald.
De teekens + en — duiden de verhouding aan, waarin zij tot
het niveau der zee slaan, d. i., of hunne toppen zieh boven of
beneden hetzelve bevinden; wij zullen hen in hunne volgorde,
van bei westen naar het oosten, in oogenschouw nemen. De
G.-Poelasari is niet meer ziglbaar — 2000 voet, zoo mede de
G.-Karang — 400 voet; de G.-Salak rijst in drie toppen boven
den Spiegel der zee, namelijk, de Salak, Gadjah en de Tjiapoes,
welke + SOO ä 760 voet boven het water uitsteken; de Gede
bestaat uit kegels en ringmuren , welke elkander omsluiten, een
aanöengeschakeld geheel vormen, helwelk zieh in de gedaante van
een eiland + 3500 voet boven den spiegel des oceaans verheft;
van de menigle kegelbergen, die de dalketels van Bandong en
Garoet omsluiten, zijn slechts de bovenste toppen ziglbaar, waarvan
eenigen slechts ler hoogle van een paar voet, anderen echter
nog 500 tot 1000 voet boven de wateren rijzen, lerwijl een eenige,
de Tjikorai, zieh nog 2600 voet hoog verheft. De kralerrand van
den G.-Tangkoeban praoe vormt een elliptischen kring, die zieh
van het westen naar het oosten uitslrekt, en welks doorsnede in f
«I
i-! i