
1
Aaiihangsel. 648 Nola's.
184S, op den September, des avonds ten S ure werd een
hevig hagelweér, benevens regen en storna waargenomen in de
alliiviaalvlakte van Java, welker hoogte, in denabijheid van Batavia
naauvvelijks 50 voet bedraagt. Te Bèkasi vielen de hagelkorrcls
met zulke hevigheid, dat personen die zieh in de opene lucht
bevonden, daardoor pijnlijk werden getroffen. Huizen en boomen
werden door den stormwind omvergerukt. (Jav. Gour. 1843. N". 76.)
1847/ op den 27 en 28®'"" Janiiarij, vielen des niiddags te
Bandjaran ter hoogte van 212ä voet, hagelkorrels die eene grootere
dikte bereikten dan boonen.
1847, op den October, des namiddags deed zieh in de
residentie Madioen een hevige wind, vergezeld van stortregen en
hagel, gevoelen. (Jav. Cour. 1847. N". 92.)
Woof 5. (Bladz. 272.) De Boe r eng labet m., Manoek walet
j. : Hirundo esculenta L., eene kleine zwaluwsoort, bekleedt door
de nesten die zij bouwt, bekend onder den naam van eetbare
vogelnesten, eene niet onbelangrijke plaats in den handel met koloniale
producten en verschaft bezigheid en bestaan aan een groot
aantal menschen op Java. Ten einde eene bijdrage te leveren tot
de natuurlijke geschiedenis dezer vogels, wil ik hier hun voorkomen
in twee onderling zeer verschillende streken en zonen van het
eiland beschrijven, waarvan de eene aan de zuider Imst en de
andere in het midden van het eiland wordt gevonden. Van beide
streken wil ik eene dergelijke plaats ter beschrijving kiezen , waar
de vogels in een veel grooter tal dan op eenige andere plaats
derzelfde zone worden aangetroffen. De plaats, voorkomende aan de
zuiderkust, waarop wij onze aandacht zullen vestigen, is bekend
onder den naam van Karang bòlong, in de residentie Bagélèn ; de
plaats voorkomende in het midden van het eiland, zijn de kalkbergen
der Bandongsche distrikten Tjilokòtot, Radja mandala en Tjiea
(Preanger Regentschappen), welke ter hoogte van 2000 tot 2500
voet boven den Spiegel der zee rijzen en op een nagenoeg gelijken
afstand van de noorder- en van de zuider kust zljn gelegen.
Deze afstand bedraagt lot aan het naastbij gelegene gedeelte der
kust in eene regte lijn lien geographische mijlen. In de kalkrotsen
van BANDON& — overeind staande banken, zie hieromtrent Afd. III.
Aunbangsel. 649 Nota'a
bladz. 83—88, — worden volgende holen, Goea m. enj . ,Liang
s. aangetroffen, waarin zwaluwen nestelen en die hunne opening in
eene aanmerkelijke hoogte boven den bodem, ja, menigwerf op de
kruin der rotsen hebben: ff. in de G.-Tjilanang; b. G.-Tjikasang;
c. G -Tjitjalengka; d. G.-Karang paranten; e. G.-Kentjana en f . in
de G.-Noengnang, welke laatstgenoemde berg, in de nabijheid
van het dorp Goea , een hol bevat, dat grooter is dan eenige andere
holen in deze Streek. Kan de ingang tot de holen te Karang bolong
op geene andere wijze worden bereikt dan door touwenladders,
van Rotanranken vervaardigd, met behulp waarvan men längs den
kustmuur moet afklauteren, zoo is men in Bandong genoodzaakt
met ladders tot eene gelijke hoogte, ja, zelfs nog hooger opwaarts
le klimmen, naar de kruin der rotsen waar zieh de opening der
holen bevindt. — Te KARANG BOLONG wordt de opening der holen
aangetroffen aan den voet van loodregt afdalende rotsrauren, digt
boven den spiegel der zee, die den bodem der holen bedekt; zie
hieromtrent Ai'd. III. bladz. 185—188. Het gesteente waarin zieh
deze holen bevinden, bestaat uit eene grove, vulkanische brekzie.
Slaan wij geen acht op vier kleinere of nevenholen, dan worden
hier, in de rigting van het wesien naar het oosten, de volgende holen
gevonden: a. Goea-Medjingklak welke, verder in het westen dan
eenige andere, in de nabijheid van Aja gelegen is; h. Goea-Nogosari,
wier geweif de geringste hoogte bereikt; c. Goea-Wolo, die moeLjelijker
dan alle andere te genaken is; rf. Goea-Gede en e. Goea-Dahar,
welke beide laatstgenoemde het verst in het oosten gelegen zijn , in
eene grootere nabijheid van Desa-Karang bölong dan de overige.—
De rand der kust ligt bij de Goea Gedö ter hoogte van 80Parijsche
voeten boven den spiegel der zee gedurende de eb en de kustmuur
daalt met een holle, naar binnen gekeerde bogt afwaarts
lot op een afstand van 25 voet boven de zee, waar een uitstekend
gedeelte door den rotswand, een voorsprong, wordt gevormd en
het beneden einde der touwenladder is bevestigd, welke laatstgenoemde
van den rand des kustmuurs tot op dezen voorsprong loodregt
naar beneden hangt; deze ladder bestaat ter wederzijde uit
een Rotan-stengel, welke op een afstand van I i ä 2 voet onderling
door dwarsboutjes verbonden zijn. Het dak (of geweif) van de
opening der grot rijst echter niet hooger dan 10 voet boven den spiegel
1 I