
Vierde zono. 620 Eenig gebied. Visrcio zone. 621 Kenig gebieci.
de Europesche soorlen derzelfde geslachten of familien en geven
uit dien hoofde een karakter aan de javasche bergtopdora , dat den
Europeschen reiziger op de levendigste wijze aan zijn vaderland herinnert.
— 11°. De bodem wordt voortdurend steenachtiger, rotsiger,
naar mate men hooger bergopwaarts komt en het aantal der kleine,
rankende planten, vooral der iycoporfmm-soorten wordt grooter. —
12o. De toppen van vele bergen in Midden- en in Oost-Java zijn
met een vaal kleed van Festuca nubigena overtogen. Deze grassoort
vervangt in de hoogste zone het Alang alang-gras, hetwelk
op bergen, wier wouden door de bijl zijn geveld geworden,
uiterlijk ler hoogte van 6 ä 7000 voet opstijgt.
Beschijving der plaat Goenoeng-Gede. De lezer stelle zieh voor, dat hij
zieh te midden van een dergelijk woud, als vroeger door ons is afgemaald,
hevindt op den zuidoostelijken rand van den top des G.-Mandala wangi, lusschen
Buitenzorg en Tjandjoer. Het grootste gedeelte van het vFOud hebben wij moeten
Vellen, ten einde ons een vrij uilzigt te verschaiTen. Slechts een enkele Leptospermum
floribundum, die zieh ter reglerzijde van ons hevindt, benevens eene
Antennaria javanica welke aan het uiterste gedeelte van den rand staat, zijn
gespaard gebleven. Nevens de hutten der Javanen verheffen eenige Primulae:
Cankrienia chrysantha, hare piramidevormige kroonen. Van den rand, waar wij
ons bevinden, die ter hoogte van 6326 voet is gelegen, slaan wij den blik
Over een diep, met woudgeboomte overdekt tussohendal, op den top des G.-Gede
in beperkten zin (zie hladz. 25 der Ilde afdeeling), die tegenover ons in het
zuidoosten bijna tot eene gelijke hoogte oprijst. Ons oog valt in den krater, welke
slechts een halven kring vormt, noordwaarts van zijn middenpunt geopend is,
en aan die zijde waar hij door geen rand is omsloten, in het tusschendal
dat den G.-Gede van den Mandala wangi Scheidt, uitloopt. Hij keert derhalve
zijn schilderaclitig front naar onze zijde. Het is thans (op den 30«'™ Julij, 1839)
reeds 5 ure en de koude neemt met iederen oogenblik toe. De temperatuur is
reeds tot op 3,5» R. gedaald. Alom in de natuur heerscht eene doodelijke stilte en
onbewegelijk hangt het baardmos in lange bundels en draden aan de twijgen. Eene
donkere, kegelvormige schaduw, die met seherp geteekende grens tegen het licht
uitkomt, werpt de G.-Mandala wangi op de met wouden bedekte helhngen des
G.-Gede; elken oogenblik neemt zij toe in lengte, lotdat haar toppunt in de
wolkenzee reikt, die den G.-Gede als een eiland omringt en het land heinde en
verre bedekt. Boven bare bolvormig-gekroesde, verblindend witte oppervlakte
verheffen zieh slechts de toppen der hoogste bergen in het blaauwe, verre
verwijderde verschiet, waarvan wij den G.-Paloea en eenige omliggende
ketenen onlwaren. De halfkringvormige kratermuur des G.-Ged(5 ligt vöör ons, besehenen
door deheldere zonnestralen en bevindt zichschijnbaarin onzeonmiddellijke
nabijheid. Zij is amphitheatersgew, s gebouwd uit op elkander liggende lavabanken,
die naar boven toe allengs verder achterwaarts springen en door smalle
uitslekende gedeelten de een van de andere zijn gescheiden. Zij hebben eene zuilvormige
afzondering en zijn in meer of minder regelmatige, loodregt staande,
langwerpig Vierkante stukken gespleten. Vele van deze stukken springen even als
ribben naar buiten. Eenige gedeelten van den kratermuur zijn zwavel-of okergeel,
anderen zijn roodachtig, velen lieldergrijs gekleurd. Aandelinkerzijde verhelfen zieh
eenige afgebrokene stukken van dezen halfkringvormigen muur tot spitse toppen
, waarvan het grootste stuk G.-Rompang wordt geheeten. Tegenover dezen
G.-Rompang tot aan het westelijke gedeelte des muurs vallen hier en daar nog
verscheidene rotswandeii in het oog, wier gele of witte kleur een seherp kon-
Irast vormt met het donkere groen der wouden. Van de middenste dezer wanden ,
waaruit nog ligte dampwolken opstijgen, — deze plaats is bekend onder de benaming
van solfataradesG.-Gedö— reikteene kale,geelachtig gekleurdekloofofstrook
tot verre benedenwaarts in het woud. Boven de^ plaats is de kraterbodem volkomen
dor en kaal. De rand van zijn w rl zamen krater , waaruit onophoudelijk
witte dampwolken al dwarrelend opstijgen, is door uitgeworpene massa's opgehoogd
en tot een uitbarstingskcgel geworden, die zieh in eene noordelijke en
noordoostelijke rigting in een breeden, blaauwachtig grijzen lava-stroom verlengt;
deze stroom loopt in de rigting van den G.-Rompang, waartegen hij stuit, stört
zieh vervolgens steil naar beneden en verdwijnt eerst lager uit het oog
tusschen de wouden, die beneden aan de hellingen des bergs groeijen. Voor
ZOO ver de diepste insiiijdingen ons in Staat stellen daarover te oordeelen, bestaat
de stroom — G.-Batoe door de Javanen geheeten — uit niets anders dan losse,
hoekige puinbrokken. AI deze op zulk eene verschillende wijze gekleurde rotswanden,
trachiet-ribben en lava-brokken, zoomede de smalle, westelijkekraterrand,
waartegen een rhinocerospad in zigzag oploopt, worden door het geelachtige
licht der avondzon besehenen. Verre beneden ons zien wij in het tusschendal
het van woudgeboomte ontbloote plekje Kandang badak, dat even
als de wouden, die het omringen, reeds gedurende een geruinien tijd in de
schaduw des G.-Mandala wangi ligt. De hooger gelegene gedeelten des bergs,
die nog door de zon worden besehenen , vormen door hunne lichte kleur daarmede
een sterk kontrast; donkere, seherp geteekende slagschaduwen werpen
zij op de omringende Streek. Doch slechts nog gedurende körte oogenbiikken wordt
de G.-Gede door de stralen der avondzon besehenen. Terwijl de temperatuur allengs
lager en eindelijk (ot op 2,2» R. daalt, breidt de schaduw des G.-Mandala wangi
zieh uit over een steeds grooter werdend gedeelte van het gebergle, met iederen
oogenblik neemt zij in lengte toe en ligt eindelijk als een reusachtig spooksel op
de wölken, die zieh oostwaarts van den I)erg bevinden. Nog eenige oogen-
Ii'.'