
Kerste zone. 246 KulLuur.
althaiis, een gelijk voorregt toegeslaan, hoe walgelijk het bijzijn
van den leelijken, Javasclien hond ook möge zijn. De voornaamste
kenteekenen van dit ras zijn : een lange, sraalle kop, spilse, steil
slaande ooren,kort, witachlig haar en een lange, kale staart; daarenboven
zijn deze honden, die door de Eiiropeers jakhalzen Vörden
genoemd, gewoonlijk zeer mager. Hun voedsel is gering en
schraal; zijn liunne beeren arm, dan wordt aan de honden zelven de
zorg overgelaten om den kost te zoeken, en deze bebtaat alsdan dikwerf
uit faeces huniani. Niettegenstaande zij met zooveel onverscbilligheid
worden behandeld, zijn zij getrouw aan hiinnen meester en
moedig tevens. Naast het hiiis ligt de buffelkraal, dat is, een metbalken
omgeven modderpoel, waarin de K a r b a o e : Bos bubalus L., gedurende
den nacht wordt opgesloten. In de nabijheid er van bevindt zieh
het kleine, Javasche paard, dat hier of daar aan een boomtak is
vastgebonden of een plaatsje heeft verkregen onder het uitslekende
gedeelte van het dak, tenzij de hezitter een Javasch hoofd zij , in
welk geval er voor de paarden, door middel van eenige zaämgevoegde
balken,een kleine stal is gebouwd, die rondom open staat.
Wij hebben thans bijna alle huisdieren van den Javaan opgenoemd,
waaronder de buffel het talrijkst voorkomt en meer als trekdier dan
als slagtvee wordt gehezigd. De koe (Sapi) vindt men all66n bij Europeers
en Bengalezen. •— Onder het dak der woning, dat 8 ä 6 voet ver
huiten den wand iiitsteekt en waarvan het voorgedeelte op palen rust,
hangen kooijen, waarin eene kleine soort van tortelduiven, Boeroeng
p e r k o e t o e t : Coluraba malaccensisSparrmami, wordt gehouden, wier
zacht gekir voor den Javaan een aangenaam geluiJ is; velen hebben de
gewoonte lange Bamboestakken op de opene ruimten vöör hunne woningen
op te rigten en daaraan de kooijen met touwen in dier voege te
bevestigen,dat zij op- en nedergelaten kunnen worden. In debergdorpen
van Soekapoera (Preanger-Regentschappen) wordt nog een ander
huisdier gevonden, dat zijn meester honig en Towol, d. i., was, levert
en niet veel grooter is dan eene mier of eene mug. Het is de kleine bij,
die geen angelheeft, S e i emp r a n g s,: Meliponaminuta Lep.dest,Farg.,
die, in den wilden Staat levende, in holen en gaten van kalkrotsen
nestelt. Zij maakt de was in onregelmatig gevormde raten, die
iiiterlijk het voorkomen hebben van poreuselava-slakken , zoo mede
•afeiiliiali
J'^orstc zone. >A1 liultuur.
in cellen voor bot jonge broedsel. Slechts de eerstgenoemde soort
van was wordt door deze diertjes in eene voldoende hoeveelheid
voor de behoefte der Javanen opgeleverd; zij is zwartachtig gekleiird,
wcek , kleverig en wordt gehezigd bij het afteekenen der
gekleurde figiiren op Sarong's (Kain patik). Heeft de Javasche bergbewoner
behoefte aan dergelijke was, dan neerat hij een stuk van
cen Bamboes-halm van \ k ^ voet middellijn en ter lengte van 3
ä 4 voet, of een Areng-stam, dien hij midden doorsplijt, uithoolt
en vervolgens de beide helften met touw zamenbindt; dezen bijenkorf
hangt hij in eene horizontale rigting onder het uitstekende
gedeelte van het dak zijner woning. In het voorgedeelte heeft bij
eene kleine opening gelaten, en hierdoor is het dat de kleine bevolking
binnenkomt, die de ledige ruimte binnen den tijd van
eene halve maand heeft ingenomen. Des daags vliegt | gedeelte
dezer dierljes uit; des avonds vereenigen zij zieh weder en des
nachts zijn zij allen bijeen. Zoo huist een diertje, dat niet veel
grooter is dan eene mier, geen angel heeft, ja, zelfs bij zijn vliegen
niet gonst, in vertrouwelijke nabijheid onder hetzelfde dak
met den bewoner der dorpen in het eenzame geborgte gelegen ,
het is een der leden van zijn huisgezin en leeft, gelijk hij, stil
en tevreden.
Tot de ongenoodigde bewoners der Javasche hutten behooren:
de kleine, bevallige kamerhagedis : • Gekko (Hemidactylus) fraenatus
ßoie, die men des avonds allerwege längs de wanden ziet loopen
en met hewonderenswaardige vlugheid eena voorspoedige jagt
ziet raaken op de muggen en vliegen, — de groote, gele, bruingevlakte
Toke : Gekko (Platydactylus) guttatiis G. Cuv,, die zieh
voornamelijk onder de daksparren der woningen ophoudt en waarvan
de kleur en de gedaante even afziglelijk aan het oog voorkomt
als hij des nachts hinderlijk en vervelend is door zijn Uiid geschreeuw,
wanneer hij met regelmatige tusschenpoozen van 5 ä 10
minuten zijn : gek—ooh, 'ek—ooh , '¿k — ooh, enz.,tien ä twintigmaal
herhaalt, doch telkens langzamer, op slepender toon, die,
ten laatste zwakker wordende, in een dof, onaangenaam klinkend
gesnork eindigt, om na verloop van de straks vermelde korle tusschenpoos
zijn concert op hoogereii toon en met vcrnieuwde kracht weder
aan tc vangcn. — Onder de vergifiige slangen is hei Oelar bahi: