
í*
h'
t
i
I'weede zone. 402 Klimaat.
•í
i
7 mijlen lange plateau in zijne geheele uitgeslrektheid be-
(lelit. — Rijst nu de zon boven den horizon, dan beschijnt zij,
even als gisteren op denzelfden üjd, wederom een nevelmeer, dat
later op nieuw als damp of gasrormig in de lucht opstijgt om
dezelfde verschijnselen als op den vorigen dag nog eens te vertoonen.
Maar wat werd er den vorigen avond van de wölken, die
men aan de berghellingen ontvvaarde? •— Zij werden lot dauiv,
welke het bladerengewelf der wouden bevochtigt en dezelfde veranderingen
van drupvormig, \loeibaar water in gasvormigen waterdamp,
in nevel, wölken, en andermaal in water met alle
overige verschijnselen, welke gisteren daarmede gepaard gingen,
oolc nu weder ondergaat.
Dat de wölken längs de bergen afdalen te gelijker tijd inet de
lucht, die na het ondergaan der zon meer en raeer bekoelt, daaraan
mag niet worden gedacht, want nimmer ontwaart men een
bewLjs, dat de nevel op dergelijke wijze nederdaalt; in waterdamp
kunnen die wölken bij het toenenien der nachtelijke koude niet
opgelost worden, daarenboven verdwijnen zij reeds onmiddellijk
na het ondergaan der zon, en de nevellaag vormt zieh op het
plateau eerst eenige uren na middernacht; — zij rnoeten derhalve
in dau'W zijn overgegaan, en trachL men den volgenden morgen
zieh een päd te banen in de wouden dier zone, dan vindt men
inderdaad zulk een rijken overvloed er van op den bodem en op het
bladerengewelf, dat men geene tien schreden kau doen, zonder
door en door nat le zijn geworden.
Is de oppervlakte van het plateau, benevens de het naast er aangrenzende
luchtlagen door de warmteuilstraling zoo zeer bekoeld,
dat de verzadiging dezer laatsten met de hoeveelheid waterdamp,
die zij bevatten, plaats grijpt, — dit wordt gewoonlijk
eerst ten 2i ä 5i ure waargenomen, — dan vormt zieh het
nevelkleed, waardoor de verdere uitslraling naar boven wordt
belet, terwijl de toestroomende aardwarmte den nevel verhindert
geheel en al in dauw over te gaan. — Op hooger gelegene
plateaux, zoo als dat van Dieng, wordt de bodem menigwerf
dermale bekoeld, dat de gansche nevelmassa niet slechtstot
mí r ^ f t y ' - ' - t r l i l tÉl
Tweedo zoiio. 4o: KlímaiU.
dauw wordt nedergeploft, maar menigwerf tot rijp bevriest. (1)
Dat de atmospheer in deze en in de navolgende zoneeene groote
hoeveelheid waterdamp bevat, zulks laat zieh bovendien waarnemen
aan de breking der lichtstralen bij het op- en ondergaan der
zon, want menigwerf bespeurt men ook bij den heldersten,
blaauwsten dampkring de schoonst gekleurde lichtverhevelingen.
Wanneer de ver verwijderde zoora der aarde, waar boven de zon
opstijgt, of waaronder zij daalt, doch die voor den beschouwer
niet ziglbaar is, uithoofde hij verre beneden zijn horizon ligt,
wanneer, zeg ik, die zoom zeer oneifen is, hetzij door steile bergtoppen
of zaamgepakte wölken, dan werpen deze toppen of bullen
even zoo vele schaduwen in den dampkring, die echter als zoodanig
niet ziglbaar zijn, maar zieh veeleer aan het oog voordoen
als een zuivere, blaauwe hemel. De ruimten echter, welke tusschen
die schaduwen zijn gelegen en waardoor het zonnelichtheenschiet,
vertoonen zieh als gekleurde stralen, waarvan het smalle benedeneinde,
even als van eene omgekeerde pirámide, rust op den zigtbaren
horizon — den zoom der bergen — en die zieh van daar
uitstrekken tot in het zenith des hemels, waarbij zij even als het
noorderlicht naar boven allengs breeder en tevens bleeker van kleur
worden. Haar roodachtig geel licht vormt alsdan een verrukkend
kontrast met de donkerblaauwe stralen van den helderen hemel,
waarmede zij afwisselen; zij leveren sleeds een bewijs van de
groole gehalte aan waterdamp en? fijne nevel in de lucht aanwezig,
waarin de zonnestraal in de kleur van het morgenrood wordt
gebroken.
Zoo wel in de vecschillende maanden des jaars als op de verschillendste
hoogte boven den Spiegel der zee, van de kust des eiiands
tot op bergtoppen, die zieh lOi duizend voet daar boven verheifen,
bevond ik mij gedurende den avondstond van 6 tot 8 ure zoo menigwerf
in de vrije lucht en tallooze malen r igt teik des morgens mijne
blikken naar die Streek des hemels, waar de zon boven den horii'
1."
Li."
r !•-'
I ^^
! Iii
Ii I
(1) De tliernio- oii psychrometerwaarnemiiigeii, welke dit punl toeüchten, behooren niet
te dezer plaalse.