
- l ì y • .sue-
I .
j y ;
U f f i
"Í,
I «
1 6 G
voet boveti liei vlak des waters rijst. Bijna evenwijdig met den
hier besclireven noordelijken kam, onlwaart men ten zuiden
eeno rij van eilanden, namelijk, de toppen van liet Zuid-Sèrajoegebergle,
tusschen Bagélèn en Banjoemas , die ongeveer op cene
gelijke breedte zijn gelegen als de znidelijke voet des G.-Soembing.
De drie kegels G.-Praoe, Oengaran en Mérbaboe zijn nog vereenigd
; een sraalle kam, namelijk , loopt van bet westen naar het
oosten en verbindt den Praoe mei den Oengaran, terwijl een dergelijke
kam, G.-Djamboe, van het noordwesten naar het zuidoosten
is gerigt en zieh uitstrekt van den voet des Oengaran tot aan den
voorberg des Mèrbaboe, namelijk, den G.-Andong, vvaardoor deze
met den eerstgenoemden berg verbonden is. Het keteldal van Ambarawa,
dat aan den oostelijken voet van den G.-Djamboe paalt,
vormt reeds een meer, ja, de kam van den G.-Djamboe rijst op
één pixnt, waar de wegpas in de nabijheid van het poststation Bingit
ligt,niet hooger dan 20 voet boven den spiegel van de aangrenzende zee.
Wij zien dus, dat het eigenlijke geraamte, het traliewerk der
bergen, in de gedaante van lange hoofdketenen en dwars gerigte
verbindingsruggen, zieh steeds in scherpere omtrekken aan het oog
voordoet, hunne rigting duidelijker w^ordt, naar gelang het diepen
vlakland lager beneden de oppervlakte der zee daalt.
Magelang ligt nu onder de wateren bedolven en de bergen, die
het aan de oostzijde begi-enzen, vormen het achtste eiland. Wanneer
wij op den top van den Merapi zijn geplaatst en, ons naar
het oosten rigtende, het oog laten weiden over de nitgestrekte
zee, dan ontwaren wij in het zuiden eene herhaaldelijk verdubbelde
rij eilanden, smalle strooken lands, Wippen, die zieh in
eene lange reeks naar het oosten uitstrekken en in de nabijheid
van den Wilis eindigen. Aan den anderen kant van den Wilis
vormen zij niets dan riffen, slechts zigtbaar door de branding der
baren, die er op breken. Noordwaarts van deze lange rij zien wij
de volgende kegelvormige eilanden: de G.-Lawoe vormt het me^'eMcie,
de Wilis het tiende, de Pandan het elfde (1) en de Kéloet het
tivaalfde eiland. Deze laatstgeuoemde is gescheiden geworden van
(1) Deze berg is niet door mij gemeteti ; hij schijnt eohfer eene hoogte te hebben vari
meer dan 2000, welligt van 2S(Ì0 voet.
167
het centrale, vlakke hoogland, waarvan hij een der hockschoorsteenen
uitmaakt; de zee stroomt over den verbindingsrug lusschen
den Keloet en den Kawi, gelijk zij zieh reeds vroeger door de kloof
der Kali-Konto , aan den noordelijken voet des Keloet, een doortogt
heeft gebaand en längs dien weg de vlakte van Ngantang, het
westelijke gedeelte van het centrale hoogland, onder hare zilte
baren heeft bedekt. —De verbindingsrug tiisschen den G.-Ardjoeno
en Tengger, het schoone Lawang met de ruinen van Singosari,
ligt reeds 300 voet beneden den spiegel des oceaans bedolven ;
maar de dwarsrug G.-Radjeg wesi verbindt den Ardjoeno nog met
den Kawi, welke in vereeniging met de Andjesmoro-keten, die
zieh van den Ardjoeno westwaarts uitstrekt, benevens hethoogste,
noordoostelijke gedeelte van haar cßntraalland, het eiland;
J. I. Figuur 4 vormen.
Ook de Penanggoengan is van den Ardjoeno gescheiden geworden,
en vormt het veertiende eiland, gelegen ten noordoosten van het
vorige. Het vijftiende eiland, dat uit drie aaneengesehakelde,kegelvormige
massa's bestaat, namelijk, uitden G.-Tengger, Garoe en Semeroe
is van het noorden regtstreeks naar het zuiden gerigt. Het zesliende
is het hoog rijzende eiland, bestaande uit het Ajang-gebergte, dat
zieh verder dan eenig ander van het noorden naar het zuiden
uitstrekt en welks westelijke voet door een naauwen arm der zee
van het zeventiende eiland wordt gescheiden, namelijk, van het
kleine piramidale eiland,den vuurspuwenden G.-Lamongan. —De
Goenoeng-Ringgit vormt het achttiende, de Boeloeran het
eiland, terwijl het laatste, groote, Zwm^Äte eiland gevormd wordt
door de piramidale hoekbergen G.-Raon, Pentil, Kante en Idjen
ten Westen, zuiden en ten oosten en door de halfla-ingvormige keten
«G.-Kendeng» ten noorden; deze zijn de randgebergten, die een
centraal hoogland, den bodem van hunnen gemeenschappelijken
haard, omsluiten, welke nog 3 ä o i duizend voet boven de oppervlakte
der zee oprijst.
Het gansche drooge land van Java bestaat nu uit twintig, zoo
groote als kleine, ronde, langwerpige, of straalvormige eilanden
welke de zee, die reeds 2000 voet boven het nulpunt is gerezen ,
nog niet door hare wateren heeft kumien bedekken.
' i
1Í I • " . ' 'i
fr '
k •ix-i ,I ,, _