
m
M'.
>1«
! '
i-i
Kerste zone. 508 Zevende gebied.
verkondigt», — zoo hoort men de Javanen zeggen (1), — «aan
de bewoners der wildernis het uiir, waarop de tijger zijn scliuilhoek
verlaat». Zorgvuldig sluit nu de reiziger de deur zijner hut
en de eenzaam wonende Javaan iiegeeft zieh binnen het paalwerk,
dat zijn huis omringt: want de tiran der wildernis sluipt in het
rend.
De rhinoceros, s. Badak, j. Wara: Rhinoceros sundaicus
G, Guv., wordt insgelijks veelvnldig in dergelijke laag groeijende
graswildernissen, ja, in de nabijheid van het strand der zee aangetroffen,
niettegenstaande men hem dikwerf in hoog gelegene,
oorspronkelijke wouden vindt. (Zie de derde zone.) — Tjoeroek
negteg is de hoofd-Desa der kleine dorpen, die, op een grooten
afstand van elkander verwijderd , in de Alang-wildernissen van het
distrikt Karang (Preanger-Regentschap Soekapoera) zijn gelegen,
niettegenstaande het hoogstens uit een twintiglal Bamboes-hutten
bestaat; dit dorpje hebben zijne bewoners met een hoog paalwerk
omringd. Maar zelfs binnen dezen sterken «Pager» zijn de bewoners
niet beveiligd tegen de aanvallen van tijgers, niettegenstaande
het wachtvolk gedurende den ganschen nacht brandende vuren tusschen
de omheining en de hatten hunner dorpsgenooten onderhoüdt.
Toen ik mij gedurende den 10''''", ll'ien en Augustus,
1847, aldaar bevond, beweende menig gezin het verlies van
een der zijnen, die v66r korten tijd eene prooi van het r<)ofdier
geworden was. De eentoonige, treurige, woeste landstreek oefent
een onmiskenbaren invloed uit op de neSrslagtige gemoedstemming
harer bewoners, die zeer arm zijn en door tijgers worden belaagd.
Het scheen, dat het toen in den bronsttijd der rhinocerossen was.
lederen avond, zoodra de duisternis was gevallen, hoorde men
tegenover het dorp, aan de overzijde der beek (Tji-) Langla, van
(1) Naar de Javanen beweren, worden paauwen en tijgers altijd te zamen aangetroffen,
vergezellen zy steeds elkander. Hoewel ik niet in Staat ben het verschi.insel te verklaren.
ZOO heb ik die bewering door de ondervinding immer bevestigd gezien. Zelfs in die oorden ,
waar het aantreften van tijgers als eene uitzondering op den regel mag worden beschouwd ,
in geborgten ter hoogte van 8000 voet, zoo als , bij vocrbeeld , in het Ajanggebergte, — waar
vele herten worden gevonden , — ook daar treft men paauwen aan. Zou het overgeblevene aas
en de inhoud van de darmen der d i e r e n , w e l k e de tijger heett verslonden, het ontstaan van
wormen (insekten-larven) bevorderen, die aan de paauwen tot voedsel strekken? — Gevan.
gene paanwen heb ik gedurende langen tijd met termiten en regonwormen gevoedord,
lierstc zone. 509 Zevonde gebied.
tijd tot tijd een geschreeuw, dat veel overeenkomst had met het
geluid van een buffel, maar üjner, wilder klonk. Het was het
geschreeuw van rhinocerossen, waaraan zieh menigwerf de
luide stem paarde van een paauw. Maar geen ander geluid stoorde
de nachtelijke stilte! — want möge het hier van tijgers wemelen,
geen enkele laat zieh hooren.
Aanmerking. De nachtelijke levenswijs ook van die groote zoogdieren
in Indie, die ten gevolge hunner bewerktuiging niet tot
nachtdieren zijn bestemd, is minder algemeen , moet niet zoo onvoorwaardelijk
worden aangenomen als door verschillende en talentvolle
waarnemers (1) wordt verondersteld. In alle onbewoonde
streken zoekt het wilde zwijn zijn voedsel gedurende den dag,
des nachts daarentegen houdt het zieh stil, verbergt het zieh in
zijn schuilhoek. Dezelfde soort van herten, die zoo veelvuldig
wordt aangetroifen in de heete Alang-velden der eerste zone,
houdt zieh in talrijke driften op in de hoogvlakten des G.-Ajang,
welke 6 ä 9000 voet boven den spiegel der zee zijn gelegen; des
daags graast het aldaar in het rond, des nachts daarentegen blijft
het Stil liggen tusschen het geboomte des wouds. Menigwerf heb
ik den Soendaschen rhinoceros en den wilden stier (Bos sundaicus)
des daags zien grazen, waar ik eene opene piek, — de met gras
bedekte omstreek eener bron, een klein weideveld, •— of een
Rawa-grond aantrof in eenzame, onbewoonde, oorspronkelijke wouden.
Apen en eekhoorntjes zitten des nachts in stilte op de takken
van het geboomte, zonder een enkel geluid te slaken; de eerste
morgenstralen wekken ben tot nieuwe bedrijvigheid; des daags is
het, dat zij in het loofgewelf van het woud rondklauteren. Met de
vogelen is zulks nog in veel uitgestrekteren zin het geval. — Uit
dien hoofde ben ik van oordeel, dat, uilgenomen de roofdieren ,
die zieh met het vleesch van andere dieren voeden en dezulken,
wier bewerktuiging hen tot nachtdieren heeft gevormd, gelijk
onder anderen de Stenops lardigradus en de Chiropteren, alle an-
(1) Dr. P. Bleeker (Bijdragen tôt de Geneeskundige Topographie van Batavia) in : Nat
u u r - en Geneeskundig Arehief, Batavia, 1. bladz. 530. Ver.gelijk mede S. Millier in zijn
geschrift door mij aangehaald op bladz. 197,
i k i
- I5>
-5~ ;