
4.
Sili
Derde zone. S06 Eorste gcbied.
1
iL. p.
Í 1 ' I
-1,
' 4
Í ,
intennedium en ferreum Bi. en voornanielijk Ki tSnibaga: Memecylon
grande Retz, welke tot de hoogsle woudboomen mögen
gerekend worden en goed, duurzaam timmerhout opleveren. Dit
is voornamelijk het geval niet Ki tembaga, die een niajestiieuse
boom mag heelen. Even als bij de pijnboom het geval is, schilfert
de schors van dezen boom, die roodachlig grijs van kleur en even
dun is als papier, in kleine stukjes van den stam, ten gevolge
waarvan de bruinachtig roode — hoperroode — bast van dezen
laatsten zigtbaar wordt , en hieraan is het, dat de boom zijn naam heeft
ontleend. (1) Aan het benedengedeelte loopen de stammen uit in meer
of min stompe, straalvormige lijsten, terwijl het hoogere gedeelle
zieh aan het oog voordoet als volkomen gladde, bronzen zuilen,
die zieh lijnregt verhefifen ter hoogte van 60 á 70 voet, (2) alvorens
zlj takken Schieten en in een loofgewelf overgaan, dat, uit
kleine, glimmende bladeren bestaande, een allerprachtigst schouwspel
oplevert. Aan de bovenzijde hebben deze bladeren een levendigen
glans, terwijl zij aan den onderkant met dwarsloopende fijne,
evenwijdige strepen zijn voorzien; zij zijn perkamentachtig van
hoedanigheid en verspreiden een aromatischen geur, Indien zij
tusscheu de vingers worden fijn gewreven. Uit den bast en het
hout van Ki tembaga bereiden de inboorlingen een aftreksel, waarmede
zij hun katoen zwart verwen. Waar een groot aantal Ki
tembaga en tipis koelit-boomen in het woud wordt aangelroffen,
daar ziet men geene lianen, geene varens, geene raossoorten aan
de stammen; deze zijn in tegendeel volkomen kaal en glad en
bij honderden verheffen zij zieh hemelwaarts. Het schijnt, dat
het loofgewelf van het woud rust op eene kolonnade van ontzaggelijk
groote, ronde zuilen, die als het wäre van gegoten koper
zijn vervaardigd, en welke de blikken des beschouwers zelfs in eene
hoogere mate boeijen dan Cedrela febrífuga, niettegenstaande deze
zieh verheft ter hoogte van een kerktoren. Waarschijnlijk worden
deze fraaije boomen slechts in een zeer beperkt gedeelte van West-
(1) Tembaga wil zeggen iropw, tipis dun en Ifoelit huid, vel.
(2) Ik bedoel met dergelijise opgaven steeds de lengte van den stam tot aan de plaats,
waar hij zieh liet eerst in taliken verdeelt, voor zoo ver hij zuilvormig oprijst.
1 t|
Derde zone. b07 lierste gebietj.
Java, in de Preanger-Regentschappen en Buitenzorg, gevonden; zij
groeijen onder anderen op het hoogland bezuiden den G.-Malawar
in grooten getale, ter hoogte van 5500 á 6000 voet, maar worden
benevens vele andere hoomsoorten van het hoog gelegene, westelijke
gedeelle des eilands in Midden- en in Oost-Java niet gwonden. —
Hoe groot en fraai deze Memecyleen en vele andere der vroeger
opgenoemde boomen mögen zijn, zoo worden zij echter door een
genng getal andere boomsoorten niet slechts overtroCfen in grootte,
in tal van individúen, maar insgelijks in de mat e van verbreiding'
in deze gansche zone en in alle streken van AVest- en Midden-Java
op bergen, welke deze hoogte bereiken. Vier of vijf Coniferae-soorten,
behoorende tot de afdeeling Taxineae, waarvan sommigen smalle'
naaldvormige, anderen breede, doch in dat geval dikke, leérachlig¡
bladeren hebben, heerschen in den eigenlijken zin des woords over
het geboomte in deze wouden; ik bedoel de heerlijke Podocarpussoorten,
die, even als de Rasamala-boom in de vonge zone, als
reuzen onder het geboomte dezer derde, koele zone voorkomen;
in de benedenhelft er van worden zij even dikwerf aangetrofifen
tusschen eiken , als in de bovenste helft tusschen Saurauja-soorten
en Laurineen, ja, aan de bovenste grens dezer zone, ter hoogte
van 7500 voet, vormen hunne stammen nog menigmaal de kolossaalste
zuilen, niettegenstaande het verschil van klimaat reeds op
alle andere boomen zijn Stempel heeft gedrukt, en deze niet dan
slanke, dünne, en kromme stammen hebben. Het zijn derhalve
in den regten zin des woords physiognomische boomen, en aan
hen komt in deze gansche zone den voorrang boven al het overige
geboomte toe. Hiertoe behooren de volgende soorten: Podocarpus
latifolia Wall. (P. agathifolia aiior.), met breede, eivormige bladeren
Podocarpus Junghuhniana M,q., met breede, lange, lancetvormige
bladeren, P. amara bi., waarvan de bladeren overeenkomen mel
die der zoo even genoemde soor t , — volgens Miquel moet het echter
als twijfelachtig worden beschouwd of zij eene afzonderlijke soort
uitmaakt, — P. bracteata Bi,, met dergelijke bladeren als de beide
voorgaanden, met dit onderscheid echter, dat zij iets langer zijn,
en Podocarpus cupressina r. Br. (P. imbricata aiior.), met kleine'
deels naald-, deels schubvormige bladeren. De eerstgenoemde
<