
f mm
Tweode zoiio. 4Ö0 Tweede gebied. Tweedc zone. 4S>1 Tweodc gebied.
met het hakines kan doorhakken, Is een Javaan dorslig, dan
hakt liij een dergelijken rank, een 4 ä 5 tal voeten boven den
grond, door niidden en plaatst het uiteinde voor den raond;
hieruit loopt zulk eene hoeveelheid zoet sap, dal hij in vveinige
oogenblikken zijnen dorst kan lesschen. Behendig klimt de Javaan
tegen deze ranken in de toppen der boomen, die voornamelijk
door middel van de Cissus-soorten door de inboorlingen
kimnen bereikt worden; minder geschikt zijn tot dat einde de
slekelachtige Rotan-ranken, lerwijl de boomen zelven onbeklimbaar
zijn, uithoofde hunner dikte, want drie mannen zijnmenigv?
erf niet in slaat ze te omvatten. Onder de Rotan-soorten worden
er geene zoo menigvnldig in deze zone aangetroffen als Oe bögo
en Oe gorot : Calamus aspersus en heteroideus 131, benevens Daemonorops
ruber en oblongus ui., waarvan vooral de laalstgenoemde
soort zeer lange ranken oplevert; het meest echter valt Oe boeb
o e a i : Plectocomia elongata Mart. (Calamus maximus Reinw.) in het
oog; hij is de kolossaalste van alle Rotan-soorten, en zijne groote,
heldergroen gekleurde schermbladeren verhelfen zieh menigwerf
boven het loofgewelf van alle andere boomen. Bij het ontwaren
dier bladerenkroonen vermoedt de reiziger, dat zieh op die plaats
in het woud een eigenlijke palmboora, met zuilvormigen stam
verheft, waarnaar men echter, aldaar aangekomen zijnde, te vergeefs
rondzoekt. Nadat de ranken van den Rotan boeboeai ter dikte
van een arm in bogtige rigtingen een eind weegs door het digt
belommerde kreupelhont van het woud zijn voortgekropen en de
stammen der dikste boomen hebben omslingerd, komen zLj plotseling
hier of daar aan de oppervlakte van het woud te voorschijn;
zij banen zieh een weg door het loofgewelf en verhelfen zieh eindelijk
boven de kroonen van een Fagraea- of Rasamala-boom, waar
hunne bladeren zieh in het zonlicht spiegelen. Dan rijzen hunne
toppen, die als het wäre in de lucht schijnen neörgetooverd te
zijn, — want nergens kan men hunne stammen ontwaren, —
slank en loodregt opwaarts; zij breiden hunne groote bladerenschermen
op verschillende hoogte boven elkander uit, die in wijde
bogen afwaarts hangen. Verrukt staart de reiziger opwaarts en
blljft zijn blik zieh hechten op het buitengewoon frissche, heldepe
Pisangachtige groen dezer palmen, die aan hun benedengedeelte,
wel is waar, slechts lianen zijn, maar door de trotsch opwaarts
gerigte toppen de majesteit der familie niet verloochenen, die door Linnaeus
de vorsten onder de planten werden genoemd. Op gelijke wijze
rigten zieh de toppen van Rotan selang (bladz. 562) en van andere
soorten opwaarts. Zijn vele gedeelten dezer wouden volkomen ondoordringbaar,
uithoofde de dooreengegroeide Rotan-ranken met hunne
scherpe doornen den reiziger een onoverkomelijken hinderpaal in
den weg stellen, terwijl zij de hoogste boomen tot in het loofgewelf,
dat 100 ä 120 voet boven den grond reikt, als met een netwerk
zaämverbinden ; op andere plaatsen ziet hij zijn päd versperd
door kleinere lianen, als Bauhinia fulva bi., Hippocratea Glagah Khs.,
Aroi tali landak s. : Modecca acuminata BI., en andere Passifloreen,
wier ranken zieh door het kreupelhout slingeren en met minder
bezwaar dan de vorigen uit den weg kunnen geruimd worden,
ja, menigwerf door hunne bloemen of schoon gekleurde vruchten
dit natuurtooneel voor het oog des beschouwers nog bekoorlijker
maken. Meer nog is zulks het geval met de Asclepiadeen, die door
het schoone van hunnen A^orm en de kleur hunner bloemen de blikken
van den botanicus tot ziehtrekken. Hier worden Aroi patoek
m a n o e k en poetjit ajam s.: Tylophora villosa en cissioides,
benevens Acanthostemma longifolium en pictum BI. , maar vooral
Centrostemma coriaceum Meiss. (Hoya aiior.), in grooten getale
aangetroifen; vergeleken met de Cissus-en verbazend groote Rotansoorten
behooren zij, wel is waar, slechts tot de kleinere slingerplanten,
die zieh gewoonlijk niet boven het kreupelhout verhelfen,
maar velen klimmen toch ter hoogte van 50 ä 40 voet
tegen het geboomte opwaarts. In Midden- en in Oost-Java worden
in deze zone aan het geboomte twee klimmende Pandaneen: Freycinetia
Gaudichaudii Bennett, en scandens Gaudich., gevonden , wier vertegenwoordigers
in West-Java eerst op eene grootere hoogte groeijen.
H r e u p e l h o u t j kleinere b o ome n cii s t r i i l k e n . Dewoorden
door Galilei eenmaal gebezigd, mögen zeer te regt toepasselijk worden
geacht op een tropisch woud, want het heeft een afschuw van elke
ledige ruimte, een horror vacui; vullen Rotan- en Cissus-soorten
met hun afhangend loof en dwars uitgestrekte ranken de ruimte
i.