
Derde zone. ; i 2 fierste gebied.
¡1 !•
I f
zieh aan de dikke en door iniddel van dwarsaderen regelmatig
verboiidene nerven hunner bladeren onmiddellijk van alle andere
familien lalen onderscheiden; aan den sierlijken tooi hunner bloeluen
paart zieh menigwerf de heldere, gele of roodachtig gele
kleur, die de onderzijde hunner bladeren vervi^t. Schilleren hier de
praehtige rozen en purperroode bloemen van Medinilla radicans en
pterocanla ßi. en de nog fraaijer gekleurde Marnmia muscosa BI. in
het gebladerle, — eiders wordt het oog aangenaam verrast door
hei heldere henielsblaauw der Kibessia azurea DG. , en verhefl zieh
op eene andere plaats Aslronia speclabilis ßi. als een boom, waarvan
de pracht alle andere slruiken te boven gaat; hij verheft zieh ter
hoogle van 30 à 40 voet en mag hei icÄoo?i,?te sieraad dezer woiiden
geheelen worden; ligtelijk herkent raen hem aan zijne meer langwerpig
piramidale, dan ronde kroon en aan zijne grootebladeren, die ver
van elkander aan de Iwljgen staan en vrij steil opwaarls groeijen. —
Hoewel geplaalst in de nabijheid van deze buitengewoon prächtige
boomen en slruiken, trekt loch de sehoonheid van een boomlje, uit
de familie Mytsineae,\\it\. oog tot zieh; het is Ki keboendoeng,
Ardisia decus montis Miq., welks 20 à 30 voet hoog gewelfde loofkroon
van onder tot boven met kleurige bloemsehermen is hedekt,
terwijl ¿"nceeM-slrmken, Tjawené soré berèms. : Rhododendron
javanicum Bennett, met hunne groote, vuurroodebloemen even dikvverf
tussehen bei gebladerle van het kreupelhout blinken, als hoog
boven den beschouwer in de loofkroonen der boomen zigtbaar
zLjn, op wier twijgen zij als pseudo-parasietplanten hebben wortel
gesehoten. Hoewel bei geslaeht Ardisia door een grooler tal van
soorten in de vorige zone is verlegenwoordigd dan hier helgeval
i s , gelijk het omgekeerde plaats vindt ten opzigte van de familie
der Melaslomaeeen, komen hier echter nog verscheidene andere,
kleinere soorten van dil geslaeht voor. Op vele plaalsen ontwaarl
men een 15 à 20 voet hoog boomtje, behoorende tot de familie
der Myrtaceae, welks wijd uilgestrekle loofkroon schijnbaar met
versch gevalleue sneeuw is liedekt; het zijn de bloemen van Ki
d j a n g k a r : Jambosa lineala DG. , die in verbazende menigte in
den omvang van het loofgewelf worden waargenomen. In grooler
aantal dan deze Jambosa wordt een fraai, slank boomtje, bcwm
M«áÍÉ!
Denlo -/.orie. Ö13 Eorste gebied.
hoorende tot de familie der Corneae, Ki koekoeran^., Krenj
e s i.: Cornus ilicifolia Zoii. et Hassk. (Polyosma aiior.) in het kreupelhout
van het woud aangelroifen, waar het zieh even gemakkeiLjk
laat herkennen aan den eigendommelLjken vorm zljner bladeren
waaraan het zijne benaming ontleent — als aan zijne Irosvormige,
lilablaauwe bloemen; zoo lang zlj pijpvormig en gesloten zijn,'
hebben zij veel overeenkomst met de bloemen eener Lacluea.
Eene andere soort van dit geslaeht, met witle bloemen en zwarte
bessen, is Ki pao: Cornus caudata Hassk. et Zoii. (Polyosma inlegrifolium
aiior.), een slank boomtje, dat zieh insgelijks niet hooger
verheft dan 20, hoogstens 30 voet. (1) Tussehen de opgenoemde
slruiken of boomtjes , die fraaije bloemen hebben, worden anderen
gevonden, die de aandaehl des besehouwers tot zieh trekken door
hunnen zonderlingen vorm. Hier verheft zieh Tjangkoean s. .
Pandanus fureatus ßoxb. , die nu eens van onderen en van boven
vorksgewijs is verdeeld, even als de Pandaneen welke aan het zeestrand
groeijen, eiders met een enkelvoudigen, reglen stam,
als een palmboom, ter hoogte van 50 à 40 voet opschiet; — ginds
strekken zieh de kronkelende, kale takken van boomachtige Amlia-
, ceen als lange polypenarmen in eene bijna horizontale rigling uit
door het kreupelhout en daarlusschen verheffen zieh boomvarens,
op lijnregte stammeljes, wier groene bladerenschermen zieh uitbreiden
over de kale takken van het zoo even genoemde geboomte.
De wijze, waarop de boomachtige Araliaceen opgroeijen, die bijna
allen tot deze derde zone behooren, mag hoogst eigenaardig worden
geheeten; reeds aan de benedengrens der zone worden er gevonden;
de meesten echter treft men eerst in grooten gelale aan
op eene hoogle van 6 en 7000 voet, j a , sommigen klimmen nog
hooger opwaarls en groeijen op 9 en 9i duizend voet hooge berg".
loppen. Er komen ongeveer elf soorten dezer familie op Java
voor, die een houtachtigen slam hebben en ter hoogte van boomen
groeijen ; de voornaamsten hiervan, die tevens het menigvuldigst
i f
T
ÍÍ
.ll^li w e r t " " ' f"--