
il»
S.;
r:
• 1 •ir
•9
. ij
7 i
• S ••>•'-
te' ik^.
^ï • -Jm -1I
Eorste zone. 548 Elide gebioii.
verschillende soorleii van slruikeii, die tot meer dan een woudgebied,
maar voornamelijk lot liet gebied behooren.
Wenschen wij de pbysiognomie van een dergelijk woud te leeren
kennen, dan wordt er vereischt, dat wij het in verschillende
jaargetijden bezoeken. Treden wij gedurende de maand September
in bet biunenste van bel woud, dan is de lucbt verduisterd door
den rook, die tusscben bei geboomte beentrekt, op vele plaatsen
ilikkeren de vlammen nog opwaarts, elders zijn breede plekken
des bodems zwart gebrand door bei vuur, dat daar ter plaatse
door gémis aan brandstoffen van zelf is uitgegaan. Naakt en
kaal rijzen de ontscborste stammen opwaarts en even kaal verbefPen
zicb de ver iiiteenstaande takken, waaraan ter naauwernood
op eenige weinige plekken nog een verwelkt blad of een dorre,
verdroogde bloempluim bangt. Geene lianen omslingeren deze
stammen, geen Potbos, Orcbideën , nocb varens worden waargenomen
aan biinne takken, geene Scitamineën verhelfen bunne
saprijke stengels tusscben de stammen van dit geboomte; slechts
droog, dor of half verbrand Alang gras bedekt heinde en verre
den bodera van het woud. Niets belemmert bet vrije uitzigt naar
den belderen bemel tusscben de stammen en takken van dit geboomte.
— Reist men daarentegen in Maart of in April door dit
woud , dan herkent men het niet meer, want bet vertoont
zieh aan het oog gesierd met de schoonste prachl der lente.
Mögen de bladeren op een aanmerkelijken afsland van elkander
aan de takken groeijen, zoo geven zij door de grootte, die zij
verkrijgen, eene voldoende schaduw om den wasdom van kleine
struiken te bevorderen, die met hoog opgescboten gras allerwege
den bodem des wouds bedekken. Dan is ailes gelooid met bet
levendigsle groen en hoog en rond verhelfen zieh de kroonen
van het geboomte, wier oppervlakte is gesierd met reusachtige
bloempluimen. Zij verspreiden een welriekenden geur in het woud,
dat des avonds weêrgalmt van het schelle geluid van paauwen,
die zieh op bet geboomte bebben nedergezet. Wel wordt dit woud
niet verlevendigd door apen, die men veelvuldig in Acacia-bosscben
ziet, geene eekhoornljes springen door de takken van het geboomte,
behalve paauwen vindt men hier weinige vogels ; geene dieren,
•iiihia'ifii'
Eerste zone. 549 TwaaII'de gebied.
I i « .
'l'
die van vruchten leven, worden hier aangetroffen , dewijl Djatiwouden
er geene opleveren, — maar gra^vrelende dieren, herlen
en wilde zwijnen doorkruisen in menigle het Alang-gras en het
kreupelhout, en roofdieren, wier nabijheid door hun getrouwen
Wächter, door den paauw wordt verkondigt, tijgers! en panters
loeren allerwege op hunne prooi.
Maar deze pracht van een frisch en groen gebladerte siert hen
niet lang. Wanneer men slechts ééne maand later de blikken laat
weiden over de oppervlakte van datzelfde woud, dan ontwaart men,
in plaats van bet schoone groen, niets anders dan het vale,
bruinachtige grijs der rijp wordende bloempluimen en komt men
nu nog eene maand later, dan valt bet eene blad na het andere
a f , de kaalheid neemt toe en weldra staat het Djati-woud in zijne
voormalige verzengde dorheid weder voor ons oog.
T W A A L F D E GEIilED.
HOOGSTAMMIGE WOUDEN, DIE UIT VELERLEI
BOOMSOORTEN BESTÁAN: DE EIGENLIJKE
SCHADUWRIJKE, TROPISCHE, OORSPRONKELIJKE
WOUDEN.
ONUER DE BOOMEN KOMT DE VOORRAKG TOE AAN FICUS-SOORTEN EN
ANONACEÖN , ONDER DE LIANEN AAN DE KLIMMENDE, STEKELACHTIGE
ROTAN-SOORTEN EN IN HET KREUPELHOUT BESLAAN
SCITAMlNEëN DE VOORNAAMSTE PLAATS.
Boomen, waaraan de eerste plaats in deze wouden moet worden
ingeruimd. — De talrijke Vijgen- of s. Kiara-boomen mei zamengestelde
stammen en digte, neérwaarts hangendeloofkroonen ,
zijn voornamelijk vertegenwoordigd door de volgendo soorten: Kiara
g a r o e : Ficus procera Reinw., Kiara tapok, pajoenggèdé,
b o e n g o e r en boenoet: Ficus involucrata, consociata, sundaica