
I j î i
n
4 i
Tvveodô zoiio. 416 Kultuiii',
regenlschap niet minder dan 41600 Pifcol kali en iialroii zijii
onUiomen geworden, . en wel hoofdzakelijk kali, lerwijl de gezamenlijke
hoeveelheid der aan den bodein onlleende en uitgevoerde
minorale bcstanddeelen het dubbel er van bedraagt. Uilhoofde
nu de steeds voortgaande verweering der lava-rotsen niel zoo snel
geschiedt, dat daardoor in denzelfden Ujd aan den bodem de
daaruil gelrokkene hoeveelheid kali kan worden terug gegeven , zoo
Voigt hieriüt noodzakeUjkerwijze, dat de bodem, wat betreft de
koflijkultuur, onvruchtbaar raoet worden , Indien het verlies niet
op eene andere wLjze wordt herstekl. — Van het vleezige, saprijke
hulsel der kofiijboonen is mij geene analyse bekend; er moet
hierbLj echter worden gevoegd, dat deze bolster, dit hulsel, niet wordt
uitgevoerd, maar in het gebergte achler blijft. De koffijvriicht
wordt op Java, nadat zij is ingeoogst, gewoonlijk op de volgende
wLjze behandeld; zij wordt, namelijk, nevens den naastbij staanden
Pasanggrahan, in de nabijheid van de plaats waar zy groeide,
gedroogd en ontbolsterd. Op enkele plaatsen, waar koffijpelmolens
staan, is de zoogenaamde West-Indische behandeüng ingevoerd,
waarbij men op de volgende wijze te werk gaat: nadat de vrucht
in waler is geweekt geworden en het vleezige omhulsel begint te
gisten, wordt zij in den molen gepeld. in dergeUjke opeengeworpene
hoopen koffijvruchten, welke aan het gislen zijn, ontwikkelt
zieh een hooge hiltegraad. Te Lembang was de w ä rmt e (op den
J u l i j , 1848) in een dergelljken boop, die twee dagen hadgestaan,
des avonds tot op 38,i>° R. gestegen , terwij l de temperatunr
der gistende kofiijvruchl, die, met eene groote hoeveelheid waler vermengd,
zieh bevond in een grooten bak, bedroeg 20,0 — die van
de lucht 1Ö,0 en van het waler eener nabij zljnde beek, welke tot
het besproeijen der koffijvriicht werd gebezigd, 14,6° R. De hiltegraad,
welke zieh iu dien hoop had ontwikkeUl, was derhalve
graad hooger dan die der lucht.
Het aanleggen van koffijtuinen aan de hellingen der Javasche
kegelbergen, in de nabijheid der oorspronkelijke wouden. derhalve
in die slreken, waar n i e m a n d voorldurend verbUjf houdl, ofalwaar
slechls hier en daar een enkel zcer klein dorpje wordt aangetroffen,
T w c e d c zone. 4 i 7 Kultuur.
heeft aanleidiog gegeven tot het oprigten van Pasanggrahan's, die
nii eens in het midden van kofOjtuinen worden gevonden, dan weder
— en zulks is met het meerendeel het geval — aan de benedengrens
er van, ter hoogle van 2 i à 3|- duizend voet, woi-den aangetroEfen.
Het zijn eenzaam liggende huizen, van Bamboes of van
planten gebonwd, alwaar de beambten bij de kultuur, — Contrôleurs,
Residenten en Inspecteurs der kulturen, — voor één of
twee dagen hun intrek nemen bij het doen hunner inspectie-reizen,
doch die overigens onbewoond zijn. Aan personen, die uit anderen
hoofde op reis zijn, verleent de resident de vergunning om er
gebruik van te raaken. Het naastbij wonende distriktshoofd draagt
alsdan zoi'g, dat het noodige huisraad niet ontbreke, helgeen trouwens
uit niets anders bestaat dan uit eenige raatrassen, tafels
en stoelen , terwijl de kok, die ieder reiziger op Java bij zieh
heeft, zieh bij de bewoners van het naastbij gelegene dorp tegen
billijke betaling voorziet van de noodige levensmiddelen als rijst,
hoenders, eenden, vruchten, enz. Op die wijze wordt de vroeger
ledig staande Pasanggrahan binnen weinige uren in een bewoonbaar
huis herschapen; het vergezigt, hetwelk men van daar genietover
het wijd uitgestrekte laagland, dat zieh als het wäre voor deblikken
des beschouwers entroll, de romantische omstreken, het koele
klimaat, dat men aldaar geniet, boeit menigen reiziger aan deze
plaatsen, terwijl de nabijheid der oorspronkelijke wouden, die van
de bovenste grens der koffijtuinen zieh uitstrekken tot aan de toppen
van het gebergte zonder ergens te worden afgebroken, den botanicus
doen uitroepen : «laat ons hier onze huttea opslaanl» De
vroeger vermelde tuinen, met Europesche groenten en bloemen
beplant, worden gewoonlijk in de nabijheid van dergelijke Pasanggrahan's
aangetroffen, van waar ook de entomoloog de beste gelegenheid
vindt om zijne toglen aan te vangen. De zoogenaamde
boschkoffij is bovenal rijk aan Coleopleren. Aldaar vindt men Megasoma
atlas, die zieh kenmerkt door den levendigen, groenachtigen
glans zijner zwarle kleur en door de grootte, die bij bereikt;
deze is de groolsle kever op Java. De rottende, menigwerf reusachlige
boomstammen, welke in dergelijke boschkoffij tuinen allerwege
op den bodem verslrooid liggen, wemelen van eene menigle
p iW I
E f -r. Ii