
ai
i if
Doido zone. 004 Eerste gebied.
k i
1 1
S
• , 1
•f # ^'.'V" i-.'i.y.N ••
i '
- J!
V
S Í <ii
- f i 1
• {
! Í
ook daar worden zij geheel en al afzoiiderlijk aangetroffen, ja,
slaan zoodanig verholen in het digt ineengegroeide w o l u I , dat slechts
het toeval ze doet vinden, want nieltegenstaande liuiuie bladerentoppen
60 à 70 voet hoog boven den bodem rijzen, verheffen zlj
zieh loch niet boven de oppervlakle van het woiuL Het meest trof
ik deze palmen aan in de nitgestrekte wenden bezuiden het plateau
van Bandong, doch ook daar vond ik, binnen eene uilgestreklheid
van 1 à geographische niijl, zelden meer dan 3 à 4 individnen;
in Oost-Java daarentegen heb ik er nimmer aangetrolTen. Hnn
Ktam rijsl lijnregt en verlicaal opwaarls. Is het binnensle gedeelle
van den slam, even als het geval is bij alle palmen, sponsachtig
week, de biütenste houllaag, welke zwart van kleur isennaauwelijks
de dikte heeft van 1 duim, is zoo bnilengewoon hard, dat
de Javanen er spijkers van maken. Nadal zij met hethakmes aren
lang in den slam van een dergelijken boom hebben gehonwen, zijn
zij nog naauwelijks zoo ver gevorderd, dat zij eene voor ter dieple
van een paar lijnen er in hebben gemaakt. Het schermachlige loof
groeil niet aan de spits van den slam in eene kransvormige rigting
op eene en dezelfde hoogte, gelijk, bij voorbeeld, hetgevalis
met de Kokos-palmen, maar de bladstelen groeijen afwisselend op
verschiüende hoogte en op zekere afstanden boven elkander. Zij
zijn bijna horizontaal gerigt ten opzigte van den stam, waarmede
zij een hoek van 90° maken; eenigzins benedenwaarts gebogen
zijnde, vormen zij gezamenlijk eene stomp-piramidale loofkroon.
Zij zijn dubbel gevind en hebben slap afvvaarts hangende bladeren.
De vruchttrossen hebben veel overeenkomst met die van de Arengpalmen;
aan elken boom groeijen er 2 of 3 onder het laagste blad,
waaraan zij, aan den omgebogen steel, in eene verticale rigting
naar beneden hangen. (Eene derde soort : Caryola maxima bi., is
mij niet bekend.)
Reeds aan de benedengrens dezer zone vindt men hier en daar
lusschen het overige geboomte een aan tal zeer groote, hoog groeijende,
ten deele r e u s a e l i t i g e l i o omc n , die hunne nahnren in schoonheid,
in alhlelischen bouw overlreffen, en, als het wäre, gebied voeren
in het wond; zij zijn het, welke het allereerst de hlikken des reizigers
boeijen en om die reden bei door mij worden opgeteld,
' S
Dcrde zone. 5015
liersle gebioci.
len einde daardoor aan te loonen, dat de indruk, dien zij op den
beschouwer voortbrengen, het langst levendig blijft, dat /m« beeld
zieh het diepst in zijn geheugen prent. Hierloe behooren I r oen g :
Agathisanthes javanica bi. {Combretaceae), — Segoeng of Pelé
kètépeh ». : Echinocarpus Sigun bl, en bovenal de fraaije Me&cee .-
Cedrela febrifnga bi., welke bij de inboorlingen bekend is onder de
benaming Kajoe soerèn. Een geheel volwassene boom dezer soorl
bereikt eene rensachtige grootte; zijn zuilvormige slam verdeelt
zieh eerst ter hoogte van 60 à 70 voet boven den bodem in wijd
nitgestrekte takken, welke een zeer groot loofgewelf vormen, dat
men liglelijk van het overige geboomte des wonds onderscheidt
aan de enkelvoudig gevinde bladeren, die bosvormig aan de takken
bijeen groeijen, benevens aan de buitengewoon groote bloemplnimen,
waarin de toppen der Iwijgen eindigen. Reeds op den bodem
van het wond ziet men eene menigte witte bloemen , welke van
dezen boom zijn afgevallen. Zijn slam levert een roodachlig hont,
dal zieh, uilhoofde zijner weekheid, gemakkelijk laat bewerken, en
waaruit de inboorlingen bij voorkenr allerlei gereedschappen vervaardigen,
die niet liijzonder dnurzaam behoeven le zijn. Uit de
slraalvormige lijslen, waarin het benedengedeelte van den slam
uilloopt, worden Pedati-wielen (schijven) gesneden; de koorlsverdrijvende
eigenschap, welke vroeger aan den hast van dezen boom
werd toegeschreven, schijnt bij niet te bezitten. Behalve de Kajoe
soerèn onderscheiden zieh insgelijks de Segoeng en de meesle
andere boomen, welke hoog groeijende, zuilvormige stammen hebben,
door dergelijke slraalvormige wortellijslen. De Soerèn-boom
wordt over de gansche uilgestreklheid van het eiland van de westtot
aan de ooslkust gevonden en groeil in vele streken van Java
reeds op eene veel geringere hoogte dan in deze zone, waar hij
in grooter aantal dan eiders wordt aangetroffen. - Komen de zoo
even genoemde boomen slechls hier en daar afzonderlijk en verstrooid
voor, zij worden echter in alle streken der wouden in deze
zone aangetroffen, terwijl daarentegen eenige Memecyleen slechts
in enkele gedeelten er van worden gevonden, alwaar zij in grooten
gelale groeijen, terwijl zij daarentegen in andere gedeelten er van
Ic vergeefs worden gezocht. Het zijn Tipis k o e l i t : Memecylon
<
tiS
.1 II
ii