
«i t -Ii?"
Korste zono Achtste gobied.
. [
f ' •
iJ -• .
i :
1T- i 1
,ri : - ir ••:
l|'i , »"Sl
t
ì' i»
) ^
liellingeii tot op eene hoogte van oOOO voetopldimt, — Flemingia
liiieata Uoxb., met clergeUjke bladeren, die echter nog duidelijker zijn
gestreept dan de vorigen, en eene glimmend-zijdeliarigebekleeding
liebben; de struik, waaraan zlj groeijen, wastniet ZOG hoog als de
vroeger genoemde, maar wordt over het gansche eiland in eene
buitengewone menigte aan läge, drooge berghellingen gevonden; —
A ä p a ä n : Flemingia strobilifera r. Br., een struik, die ter hoogte
van 2 ä 4 voet wast en allerwege in het oog valt door zijne groote
bracteen, welke dikke, groene, als het wäre opgeblazene bloemtrossen
(1) vornien — en vooral Desmodiura gyroides DG., die,
wel is waar, zelden op eene grootere hoogte dan van 2000 voet
wast, maar daai-entegen even dikwerf vi^ordt aangetroffen op läge
kalkrotsen, op droog staande beekbeddingen, welke met rolsteenen
zijn bedekt, als ook en wel voornamelijk aan de benedengedeelten
van de hellingen der vulkanen, welke streken met gras zijn begroeid.
Het is een b ä 8 voet hoog wassende struik, welks bladeren
aan den onderkant eene witachtig grijze kleur hebben; gednrende
zijn bloeitijd draagt hij een overvloed van groote bloemtrossen ,
wier fraaije, half lila-, half hemelsblaanwe kleur den besehouwer
verrukt. — Nevens de reeds opgenoemde struiken worden nog
andere Desmodium-soorten aangetroffen; allen echter groeijen zij
afzonderlijk, of vormen althans slechts zelden groepen van geringen
omvang, doch wassen nimmer in zulken getale bijeen, dat zij een
aaneengeschakeld bosehje vormen. Hier en daar vindt men lusschen
dergelijke struiken en voornamelijk aan de drooge hellingen
van Vulkanen, in het hooge gras verholen, de kleine plant Phelypaea
indica spr. (Aeginetia Roxb.), welke veel overeenkomst heeft
met eene Orobanche; op hare wortels groeijen 2 ä 5 roodachtige
Stengelen, die elk in eene bleek-purperkleurige bloem eindigen.
In dergelijke streken en op een gelijken bodem als de ZOG even
genoemde gewassen komen een aantal struiken voor, die tot andere
familien behooren; nimmer echter worden zij met de vorigen
groepsgewijs te zaraen gevonden; zlj wisselen daarentegen hier en
daar af met de reeds opgenoemden, of zij groeijen op andere, op
(1) Die eenige overeenkomst hebben met de kegelvruohten der deniieboomen.
m
iicrstc zone. 323 Aclitsto gebied.
, « 4 Iii
afzonderlijke plekken van hetzelfde gebied. Bovendien onderscheiden
zij zieh van de vorige soorten doordien zij minder afzonderlijk opwassen,
maar daarentegen digtere en hoogere boschjes — struikboschjes
vormen. — Tot die soorten behooren T j e t j e r e n a n : Phyllanthus
rhamnoides Retz., benevens verscheidene struiken uit de
familie der Sapindaceae, van welke de eerstvolgende eetbare vruchten
draagt, namelijk, K i l a i a j o e : Vitenia edulis steud. (Erioglossum
a u c t . ) Kl int ing biroe, j. Tjoeki lang: Schmidelia i-acemosa l.,
Kiwéok : Allophyllus javensis, sessilis en ligustrinus BI., en Gal
i n g galing, s. L amboe t an: Allophyllus fulvinervis BI.
In dergelijke fruticeta en voorboschjes van wouden treft men
menigvuldiger dan in het schaduwrijke, binnenste gedeelte van
oorspronkelijke wouden de zonderlinge Mantis-soorten, M. laticollis
Hagenb. en andere soorten van dit geslacht aan , die, uithoofde van
den vorm en groene kleur hunner vlengels, bekend zijn onder
den naam van «wandelende bladeren». Zij mögen in genen deele
worden gerangschikt onder de insekten, welke zelden voorkomen,
maar hunne groene kleur veroorzaakt, dat zij niet ligtelijk in het
oog Valien, wannéer zij zieh tusschen het gebladerte bevinden.
Duidelijker bespeurt men de bruinachtige soorten van deze insektengroep,
als Hymenodes palliata Hag. Zoo is het mede in de
voorboschjes van dezen aard, welke in de nabijheid van bebouwde
streken groeijen, dat de geliefde zangvogel Béo béo: Gracula
religiosa Buir., het menigvuldigst wordt gezien, terwijl in hun
kreiipelhout de Javasche haas, Klintji: Lepus nigricollis F.GUV.,
zijn leger maakt, van waar hij des nachts in Ideine troepen uitgaat
om op de nabij gelegene akkers zijn voedsel te zoeken.
/."f <
m