
Tweodo zone. 428 Kersto iiobioJ.
. , 4
ft!
f t
i. • .ii ^ J -1
i
Aiii
« iH'l 1"I
• i ' 31
schappen (Tjandjoer, Bandong, Limbangan, Soemedang) waar reeds
de bewoonde vlakten, de dalbodems, op de aanmerkelijke hoogte
van löOO ä 2500 voet boven den Spiegel der zee zijn gelegen,
zijn de wouden, die vroeger de helliugen der omringende bergen
overschaduvvden, tot in de nabljbeid der bovensle grens dezer zone,
ja, somtijds over de gansche uiigestrektheid dezer zone tot op
eene hoogte van 4500 voet uitgeroeid geworden; graswildernissen,
met vei-strooid staande boschjes, — het gebied, dat thans betonderwerp
onzer beschouwing iiitmaakt, — bebben de plaats er van
ingenomen en Malaka-boonien, welke uit het vorige gebied tot hier
zijn opgeklommen, worden in grooten getale er in aangetroffen.
Overal waar zulks het geval is, zoo als onder anderen in de omstreken
van Bandong, vindt men eene menigte herten en worden
herhaaldelijk drijfjagten gehouden, gelijk in de Alang-wildernissen
der heete zone plaats vindt. Het wilde zwijn (Sus verrucosus)
verlaat deze gras-- en struikwildernissen, len einde voedsel te
zoeken, en stLjgt bij dergelijke gelegenheid luenigwerf ter hoogte
van 6 ä 7000 voet opwaarts of begeeft zieh bergafwaarts, sluipt in
de drooge rijst- en Djagon-velden, alwaar btj den grond orawroet
en daardoor groote schade veroorzaakt. Verscheidene andere dieren,
v/elke volstrekt niet of slechls zelden in de heete zone worden aangetroffen,
behooren in den eigenlijken zin des woordstot de gematigde
lucbtstreek der berghellingen, alwaar zij niet zoo zeer in het schaduwrijke,
binnenste gedeelte der oorspronkelijke wouden worden gevonden,
maar zieh bij voorkeur ophouden aan de ramci der wouden,
in de gras- en struikwildernissen tusschen 2 en 4000 voet. Ik bedoel
de Javasche ree, Kidang: Cervus muntjac Schrebar, en de teedere,
sierlijk gevormde Kan t j i l : Moschus javanicus Sohreber, welke bejde
diersoorten zieh niet in grooten getale vereenigen gelijk de herten,
maar afzonderlijk leven in de verstrooid staande bosclijes, welke
de oorspronkelijke wouden omzoomen, vanwaar zlj de met gras
begroeide hellingen in eenige weinige oogenblikken kunnen bereiken.
Zoo wel de ree als de vreesachtige, kleine Kantjil laten zieh zeer
gemakkelijk temnien. Onder de vogelen zijn het de Javasche patrijs,
Perdrix javanica Latiwm, en het wilde hoen, Gallus Bankiva, welke
steeds in hunne nabijheid worden gevonden. Daarenboven worden
•J:
amm
Tweoüe zone. 419 ICersle gebied.
vergiftige slangen, Elaps furcatus Schneider, in deze boschjes aangetroffen
en door de Javanen menigwerf gedood. De fraaije, bruinkleurige
patrijs wordt door de Javanen somtijds in vallen — in
kuilen, die in den grond zijngegraven — gevangen; ze te Schieten
is bijna onmogelijk, want slechts zelden gaan zij op en, is ziüks
al eene enkele maal het geval, dan vliegen zij onmiddellijk weder
naar beneden en verbergen zieh in het 2 ä 3 voet hoog opgeschotene
gras, waar tusschen zij zieh aan den bespiedenden blik des jagers
onttrekken en in eenige weinige sekonden verscheidene honderd
voet ver voortloopen. Even schuw en omzigtig is het wilde hoen,
waarvan men het gekraai, wel is waar , menigwerf verneemt, maar
dat men meer in het oog krijgt op den van gras beroofden bodem
der koffijtuinen dan hier in het Alang-gras of struikgewas dezer
boschjes. — De kleine, niet stinkende das, Bioel s.: Helictis (Mydaus)
orientalis wagner, die op wormen en insekten aast, een stil zachtaardig
diertje, (1) dat zieh gemakkelijk laat temmen, houdt zieh
in deze zone op in aardholen aan berghellingen met gras hedekt,
aan de zijwaartsche helligen der lengte-kloven van vulkanische kegelbergen.
Maar ook verscheurend gedierte gaat des nachts op roof
uit in deze verstrooid staande voorbosschen der oorspronkelijke
wouden en in de hebouwde velden, welke hier en daar worden
gevonden tusschen de dorpen, in deze Streek gelegen. Hier is het,
dat de Viverra rasse Horsf. te huis behoort en alwaar Paradoxurus
Musanga rondsluipt, dien wij reeds vroeger in de koffijtuinen hebben
ontmoet. Behalve deze slanke roofdieren, die het menigvuldigst
in deze tweede zone worden aangetroffen, vindt men hier insgelijks
nog dikwerf de kleine roovers, die wij reeds vroeger in de
eerste zone op bladzijde 320 in oogenschouw hebben genomen,
als, de bruinachtig gekleurde Herpestes javanicus, die kleiner en
bovendien veel slanker is dan eene gewone kat, maar die stoutweg
de kippen- en eendehokken bezoekt; wijders de zonderling gevormde
Linsang gracilis, die, hoewel nog dunner en spichtiger gebouwd
•|1 „ j
(1) Velgens S. Müller moet de ßioel een zeer roofzuchtig, bloedderstig dier zijn, dat
Vogels en kleine zoogdieren versliudt; ik heb Yerscheidene dezer dieren levend gehad,
doch niets in hunne gewoonten kunnen bespeuren . dat tot bevestiging van Dr. Müller's
bewering kan strekken.