
é-.
f !
S
Derde zone. 486 Klimaal.
i i
Ook in den wesl-raoesson waren aldaar de nachten en morgens
heider; len 10 ure vereenigden zieh de drijvende wölken (cumuli)
tot een enkel gewelf, waarin men echter nog vele heldere tusschenruimten
kon bespeuren, ten 12 ure namen zij snel toe in digtheid,
de elektrieke spanning verraeerderde en eenige hevige donderslagen,
die van den G.-Praoe afwaarts dreunden en het plateau
deden daveren, verkondigden den aanvang van den dagelijkschen
regentijd, welke vervolgens met korte tusschenpoozen tot denavond
wolkennevel en nevelregen baarde. Menigwerf hoorde men des naraiddags
het rollen der donderslagen in het laagland, terwijl hier
hoven op het plateau de zon aan den heldersten herael scheen. Des
nachts was de lucht immer helder en heerschte er windstille.
6o. De mate van veranderlijkheid, welke in den dampkring,
met betrekking tot zijne vochtigheid en zijn
warmtegraad, in deze zone wordt waargenomen, laat zieh uit het
vroeger medegedeelde reeds nagaan. Gewoonlijk is de atmospheer
alhier geheel en al, of althans hijna met waterdarap verzadigd;
voornamelijk is zulks het geval in die gedeelten der herghellingen,
welke met digte wouden zijn overschaduwd. Ten dezen opzigte
wordt echter van de zone der wölken af eene groote onger
stadigheid waargenomen, en zulks niet slechts in kortopelkander
volgende dagen, maar op een en denzelfden dag. Menigwerf
geheurt het, vooral gedurendehet heerschen van den west-moesson,
dat snel en onverwacht eene, betrekkelijk gesproken, zeer groote
mate van droogte in den dampkring volgt op eene reeks van dagen,
waarop het gebergte in de diglste nevelen was gehuld. (Zie
boven: Vochtigheid.)
•Jo, De dagelijksche gang der bewegingen en verschijnselen
in den dampkring is insgelijks reeds vroeger geschetst;
de lezer vergelijke tot dat einde de klimatographische schets der
tweede zone, waarin wij, Negara wangi tot ons standpunt nemende,
deze gansche Streek, — waartoe de berghellingeni'ondom
het plateau van Bandong behooren, — tot het onderwerp onzer beschouwing
hebben genomen. Het best kan men de dagelijksche
vonning der wölken waarnemen, zoo mede de veranderingen,
welke daarin plaats grijpen, indien men aan den voet van een
Üordü zone. 487 Kliniaat.
hoogen kegelberg woont, welken men van daar geheel en al kan
overzien. Verplaatsen wij ons naar Magelang en beschouwen wij
van daar den raeer dan tienduizend voet hoogen kegel des G.-Soembing.
Gewoonlijk laat zieh des morgens vroeg geen wolkje in het luchtruim
bespeuren , de gansche berg ligt daar voor ons in den gloed
der zonnestralen, gelijk wij reeds vroeger (op bladz. 419) hebben
vermeld in de beschrijving der plaat, behoorende tot denatlasvan
dit werk, üit het laagland daarentegen stijgt, naar gelang de bodem
door de zonnestralen meer en meer wordt verwarmd, eene steeds
grootere massa walerdamp opwaarts, — somlijds geheurt het,
dat na zeer heldere nachten de bodem van het dal van Kadoe met eene
nevellaag is bedekt, welke alsdan door de wärmt e wordt opgelost
en ten 9 ure ontwaart men horizontale, lijnregle strook van
wölken, die ter hoogte van 5 ä 6000 voet ter zijde van den G.-
Soembing zweeft en op de lager liggende hellingen des bergs eene
smalle, dwars gerigle schaduw werpt. Deze strook neemt allengs
in omvang toe; ook in andere gedeelten van het luchlruira, op een
grooten afstand van den berg, laten zieh afzonderlijk zwevende
wölken (cumuli) bespeuren, zlj vereenigen zieh omstreeks 12 ure
allengs tot een geheel, de openingen tusschen de aaneengeschakelde
wölken worden kleiner en ten 1 of ten 2 ure ontwaart men
boven zieh een gewelf, waardoor slechts op enkele plekken een
gering gedeelle van den blaauwen hemel zigtbaar is; de scherp
geteekende benedengrens dezer wölken reikt iets lager dan de
toppen van het voorgebergte, wordt derhalve gevonden ter hoogte
van ongeveer 4000 voet. Omslreeks 3 ure verloont zieh gewoonlijk
de gansche hemel grijskleurig aan het oog; alle gedeelten van den
berg, die hooger liggen dan 4000 voet, zijn voor bei oog bedekt,
enkele wölken dalen als nimbus lager naar het aardrijk, de donder
ralelt, de regen slroomt neder — doch iels later klaart de lucht
weder op en er volgl een heldere, door slerren verlichte nacht.
Had het sterk geregend, dan was de bergtop den volgenden morgen
gewoonlijk bedekt met eene pruik, met eene gekroesde wolkenkap,
die eenige uren lang onbewegelijk, star, zijn schedel
orahult, terwijl nergens eiders in het gansche luchtruim een
wolkje zieh liet bespeuren. Op andere dagen draagt de berg des
I < f
i' I.
p H
II»K™iir Minl« i ff
1/J