
i«'
"ii
U"!
f f
l i
I I
Twoedc zone. 412 Rultuui.
cen piramidalen vorm hebbeii, en eene lioogte van 6 ä 10 voet bereiken.
Zij ilragen zulk een weelderig loofgewelf, de zi jwaart s groeijeiide
Iwijgeii der verschillende boomen naderen elkander zoo vannabij,
dal zij den bodem met de donkersLe schaduwen bedekken, waar de
wilde baan (eene groolere en scboonere soort dan die, welke op bei
lagere land wordt gevonden), Gallus BankivaTemm., ijleml eene scbuilplaats
zoekt, wanneer raen hem somlijds verrast op een der wegen,
welke de planlaadje doorsnljden; vooral in de bosebkoffij is b e t , dat
raen bem veelviüdig aantreft. Weldra staan de koffijboomen in
hloei; — dan scbijnen bunne Iwijgen te buigen onder den last
van sneeuwvlokken, zoo verblindend wit, zoo ziiiver is de kleur
bunner bloemen, welke bet scboonsle kontrasl vormen met bet
donkerkleurige, blinkende loof, dat zij bedekken. Een 50 a 40 tal
voelen boven de koffijboompjes breiden zieh de lucbtige, ijle loofkroonen
viit der Dadap-booraen, tusscben wier licbter groene bladeren
eene menigte bloemen door bare levendig roode kleur fonkelt; konit
uien een körten tijd later, dan zijn de koffijboomen met vrucbten beladen,
welke, naar gelang zij rijper worden, allengs eene meer karmozijn
roode kleur verkrijgen , die aan de dorpbewoners dra bet teeken
geeft, dat de tijd gekomen is om de vraebt te plukken. Dan wordt
bet tooneel — bet koiTijboscb — regt levendig, want een tal van
kinderen en volwassenen van beiderlei kunne houdt zicb bezig oni
de roode bessen van de takken te stroopen. Met gevulde korven
ijlen zij bergafwaarts naar de benedengrens van den koffijtuin,
waar de Pasanggraban en in de nabijbeid er van de droogscburen
en de droogplaatsen worden gevonden.
Omtrent dezen tijd ziet men menigwerf op de wegen, welke
de koffijplantaadje lijnregt en kruislings doorsnijden, de zonderlinge,
witacbtige uitwerpselen van een dier, die uit niets anders
bestaan dan uit zaamgekleefde, docb overigens gave koffijboonen.
Het zijn de uitwerpselen van een slank, grijskleurig roofdier
met langen staart, dat veel overeenkomst beeft met een marl
e r , — van den Moesang : Paradoxurus Musanga f.Guv., bij
de bergbewoners als hoenderdief befaamd, maar die daarenboven
ook op vrucbten en vooral op wilde palmen van verscbiljtSiiia.
gffii'i,'
Twocilü zone. 4 1 5 Kullmii',
lende soort aast; boven elke soort van dergelijk voedsel geeft
bij de voorkeur aan de vrucbt van den kofiijboom, die bij bij
het njpen er van gaarne bezoekt. Het vleezige, saprijke hulsel
der vrucht is voor het dier eene lekkernij ; de onverteerde kern
werpt bij later weder uit, welke, naar de verzekering der Javan
e n , de lekkerste koffij oplevert, betgeen waarschijnUjk bieraan
moet woi-den toegeschreven, dat bet dier de rijpste vrucbten
nuttigde. Hij aast daarenboven op vogelen en Insekten, is vrolljk
van aard en vooral, zoo lang bij jong is, zeer vlug en gemakkelijk
in zijne bewegingen; zonder moeite laal hij zieh temmen. Heeft het
dier zijn vollen wasdom bereikt, dan is het grooter en veel langer dan
eene kat en viordt in deze zone allerwege in grooten getale aangetroffen.
Wandelt men nu des avonds laat door bet steeds
stiller wordende kollijbosch, dan ziet raen het diertje soratijds
tusschen bet geboomte rondspringen, waar het door de Javanen
het meest v^ordt gevangen. Het zuigt de eijeren uit van wild en
tarn gevogelte, waarop het zeer verlekkerd is en maakt eene
menigte wilde hoenders tot zijne prooi. Gevangen zijnde, kan
raen bet weken lang raet Pisang voeden; het wordt weldra
zoo tam, dat men bet los in den Pasanggraban kan laten
rondloopen, ja, het volgt dengenen, die het voedt, vooral indien
het van tijd tot tijd op een hoenderei wordt ontbaald, op zijne
wandeling even getrouw als een hond en laat zicb zonder moeite
grijpen en slreelen.
Zoo lang de koffijstruik nog jong is en vrucbten draagt, bereikt
hij eene hoogte van 12 à 15 voet, zoodat de Javanen zieh van
ladders moeten bedienen ora de boonen van de bovenste takken te
plukken; een oude koilijtuin daarentegen, die voor 20 jaren geplant
is en waarvan raen de boomen in het wild heeft laten
opgroeijen, sedert zij geene vruchten meer gaven, verdient te regt
den naani van woud. De Dadap-boon)en, die vroegcr tusschen de
slruiken stonden, zijn reeds sedert lang verraolmd en geheel verdwenen,
terwijl de stammen der koffijboomen aan bun benedeneinde
de dikle hebben verkregen van ja, sonitijds van f voet en zieh
gemeenlijk 50 voet en hooger vcrhelTen; de bovenste lakken zijn
\!e fl